Politieke correctheid, beeldvorming en
interculturele communicatie
W.A. Shadid en P.S. van Koningsveld
Verschenen in: Shadid, W. & P.S. van Koningsveld (red.):
Beeldvorming en interculturele communicatie.
Sociaal-wetenschappelijke en sociolinguďstische studies.
Tilburg University Press, Tilburg, 1999, pp. 146-165.
© Niets uit dit artikel mag worden overgenomen of openbaar gemaakt
zonder verwijzing naar de auteurs en duidelijke bronvermelding
1. Inleiding
Sinds het begin van de jaren negentig is het debat over 'politieke correctheid' in Amerika, Canada en Engeland sterk toegenomen. Kort samengevat gaat dat debat over de wenselijkheid en mogelijkheid van een onbegrensde vrijheid van meningsuiting in het sociale verkeer tussen groepen en over de mogelijke gevolgen daarvan voor bijvoorbeeld sociaal-economisch zwakkeren in de samenleving.
Als zodanig heeft politieke correctheid niet direct met politiek in de letterlijke betekenis van het woord te maken, maar met zaken die betrekking hebben op de (sociale) verhouding tussen groepen in de samenleving. Sommigen zien dit begrip daarom als een "consensual constraint on (…) or 'a critical attention to' public expression in a community" (zie Reay, 1995: 294; Loury, 1994: 430). In zijn brede betekenis verwijst de term echter naar een ideologie of visie waarin respect voor de wensen van groepen zoals etnische minderheden, homofielen, vrouwen en gehandicapten alsmede het verdedigen van hun sociaal-economische en culturele belangen centraal staan. Zo vinden Hoover en Howard (1995: 964) dat de term naar zaken verwijst die te maken hebben met "inclusive speech, advocacy of nonracist, nonageist, nonsexist terminology, an insistence on affirmative action policies, avoidance of Eurocentrism as reflected in a 'traditional' canon of literature, acceptance of multiculturalism as a valued feature of American society, and dismantling hierarchy as controlled by a white male power structure". Ook Drury (1996: 161) vindt in dit verband dat politieke correctheid een sociale visie is die ideologieën omvat als feminisme, multiculturalisme, emancipatie van homofielen en positieve actie. Zulke ideologieën zijn volgens haar noodzakelijk geworden, omdat de samenleving hypocriet is: zij heeft individualisme hoog in het vaandel, maar vereist in de praktijk conformisme; zij erkent de vrijheid van levensstijlen, maar vervolgt tegelijkertijd degene die zich niet aan de sociale norm houdt; zij beweert mensen te behandelen op basis van verdiensten en onafhankelijk van ras of geslacht, maar bestaat in feite uit een kastensysteem dat vrouwen en niet-blanken uitsluit.
Tegenstanders vinden dat de visie van politieke correctheid een gevaar betekent voor de vrijheid van meningsuiting, en bovendien leidt tot discriminatie van dat deel van de bevolking dat verantwoordelijk wordt gesteld voor de achterstelling van de betreffende minderheidsgroepen.
2 Oorsprong en betekenis van de term
Over de oorsprong van de term politieke correctheid bestaat geen consensus. Sommigen herleiden het gebruik ervan tot rechter James Wilson die meer dan twee eeuwen geleden bezwaar aantekende tegen het gebruik van de uitdrukking 'The United States' in plaats van 'People of The United States'. Met betrekking tot de uitdrukking 'The United States' schreef hij in 1793 de woorden "this is not politically correct".
Weir (1995: 54-55) die zich baseert op andere bronnen stelt echter dat de term afkomstig is uit de Engelse vertaling van het boek van Mao Tse-Tung, "On the Correct Handling of Contradictions among the People" van 1966. Zij stelt in dit verband: "Mao identified the rooting out of contradictions among the popular masses with the democratic method of persuasion, discussion, and education; through this method the masses would discover 'correct ideas'".
Anderen, zowel in Amerika als in Canada, zoeken de wortels van de term politieke correctheid in het radicalisme van de zestiger en zeventiger jaren. In deze periode groeide het verzet van activisten tegen de 'white male power structure', of de zogenaamde 'patriarchale hegemonie' die eeuwen lang de Westerse samenlevingen had gedomineerd. Later werd de term door linkse stromingen sarcastisch gebruikt om zichzelf te bekritiseren wanneer sommigen uit de eigen kring radicale standpunten verkondigden (zie Wilson, 1995: 3-4; Schwartz, 1997: 132).
Met betrekking tot de wijze waarop de term in de afgelopen drie decennia werd gebruikt, onderscheidt Weir (1995: 53) echter drie fasen: "a social movement use dating from the late 1960s, a mass media use located in newspapers during the 1980s, and a neoconservative phase that existed orally from the mid-1980s and spread through a mass media news wave from October 1990".
Zoals eerder is gesteld is de discussie over politieke correctheid, met name binnen Amerikaanse universiteiten, vanaf het begin van de jaren negentig sterk toegenomen. De Amerikaanse en Canadese publicaties op dit terrein gaan dan ook overwegend over de universitaire context. Door de hevigheid van het debat spreken sommigen zelfs van een cultuuroorlog die ook duidelijk waarneembaar is in de talrijke boeken en honderden wetenschappelijke en populaire artikelen die in de afgelopen periode over dit thema zijn verschenen (zie onder andere D'Souza, 1991; Bloom, 1987; Wilson, 1995).
In de betreffende debatten worden de voorstanders van politieke correctheid door de conservatieven geassocieerd met hetgeen men aanduidt als 'gedachtepolitie'. Conservatieven zijn namelijk van mening dat het linkse blok de betreffende instellingen (universiteiten) ten onrechte domineert en de medewerkers voorschrijft wat gezegd mag worden en hoe, en welke onderwerpen wel of niet onderwezen moeten worden. De voorstanders van politieke correctheid vinden daarentegen dat deze kritiek sterk is vertekend en bewust wordt overdreven om hun visie in een negatief daglicht te stellen. Wilson (1995: 1-2) is bijvoorbeeld van mening dat conservatieven een 'politieke correctheidscrisis' hebben verzonnen en erin zijn geslaagd via de media het thema op nationaal niveau in negatieve zin onder de aandacht te brengen. Zo hebben sommige universiteiten wedstrijden voor de beste 'pc-professor' van het jaar, "which is not considered an honor, while PC has also been the source for numerous cartoons, comic strips, and stand-up comic routines" (zie Hoover & Howard, 1995: 956). Door gebruik te maken van onjuiste anekdotes zijn de tegenstanders er ook in geslaagd om het conservatieve blanke deel van de bevolking als slachtoffer en het linkse blok als het echte gevaar voor de staatsburgerlijke vrijheden aan te wijzen.
Ook in Engeland is een soortgelijk proces waarneembaar geweest. De oorzaak van de negatieve klank van de term wordt ook daar toegeschreven aan het optreden van de verdedigers van de ideologie zelf. In een boekbespreking over dit thema stelt Bourne (1995: 91) dat het linkse blok de strijd voor een rechtvaardige en gelijke behandeling van minderheidsgroepen heeft gereduceerd tot een litanie van correct woordgebruik en daarmee rechts de gelegenheid heeft verschaft om feminisme, antiracisme en emancipatie van homo's in het bewustzijn van het publiek in een kwaad daglicht te stellen.
In Nederland heeft nauwelijks enig debat over politieke correctheid plaatsgevonden en is de discussie beperkt gebleven tot enkele korte artikelen.1 Dit wil echter geenszins zeggen dat publicaties die als stigmatiserend werden beschouwd voor minderheidsgroepen in Nederland niet kritisch werden onthaald. De discussies die in de media plaats hebben gevonden naar aanleiding van de geschriften van Rasoel (1990) en van Fortuyn (1997) zijn hiervan treffende voorbeelden. Ook negatieve uitlatingen van politici over asielzoekers en immigranten en over de verhouding tussen de islamitische en westerse cultuur werden en worden in de media nog steeds breed uitgemeten.
Volgens Fennema (1997: 81) is de term 'politieke correctheid' van Amerika naar Nederland komen overwaaien. Feministische en antiracistische bewegingen begonnen politieke en morele eisen te stellen aan de regels die in het maatschappelijk verkeer in acht genomen zouden moeten worden. Hij ziet politieke correctheid als een vorm van "discursieve lotsverbetering, in de zin van dat een gediscrimineerde groep zich, althans talig, een betere positie tracht te verwerven door in opstand te komen tegen de impliciete positietoewijzing in racistisch en seksistisch taalgebruik".
Inderdaad, de term had in eerste instantie alleen betrekking op taalgebruik en waarneembaar gedrag jegens sociale en etnische minderheidsgroepen. De laatste jaren wordt de term echter ook gebruikt om allerlei sociale visies aan te duiden die te maken hebben met de afwijzing van achterstelling van deze groepen en met het streven naar de verbetering van hun positie in de samenleving. Verder wordt de term ook gebruikt op het terrein van het vergelijkend wetenschappelijk onderzoek. In het onderstaande zal in het kort worden ingegaan op deze drie toepassingsgebieden van de term politieke correctheid.
Zoals hierboven is vermeld heeft de term allereerst te maken met het taalgebruik. Politiek correcte uitlatingen behoren geen woorden te bevatten die stigmatiserend kunnen zijn voor bepaalde groepen, of die de scheve machtsverhouding tussen groepen tot uitdrukking brengen. Hierbij gaat de discussie over de vraag of het aanvaardbaar is om onverhuld en ongebonden taalgebruik te hanteren met betrekking tot de capaciteiten en kenmerken van etnische en sociale minderheidsgroepen zoals allochtonen, vrouwen, homofielen en gehandicapten, althans als ze kenbaar hebben gemaakt dit onaanvaardbaar te vinden. Is het bijvoorbeeld acceptabel om termen als 'Dutch treat' (zuinigheid), 'Dutch courage' (jenevermoed, lafheid) en 'Oost-Indisch doof' te gebruiken? Is het acceptabel om te spreken van bewindsman en voorzitter in plaats van bewindsvrouw en voorzitster wanneer wordt verwezen naar een vrouw die een van beide functies vervult? En is het acceptabel om te spreken van invaliden in plaats van gehandicapten wanneer het gaat om mensen met een lichamelijke of geestelijke handicap? In deze gevallen betekent politiek incorrect gedrag het vermijden van beledigend of kwetsend taalgebruik.
Tot dit toepassingsgebied behoort ook de vraag naar de toelaatbaarheid van demagogische uitspraken. Dit betekent het doen van onjuiste uitspraken over of het overdrijven en generaliseren van kenmerken van een bepaalde groep om het eigenbelang te dienen. Hieronder valt ook het benadrukken van negatieve eigenschappen van een bepaalde minderheidsgroep of zijn houding ten aanzien van een maatschappelijk verschijnsel zonder de context van dat verschijnsel in ogenschouw te nemen of zonder die houding te vergelijken met die van andere groepen. Uitlatingen van beleidmakers over de intolerantie van allochtonen ten opzichte van homoseksualiteit en over criminaliteit onder Marokkaanse jongeren zonder daarbij de houding van autochtone groepen ten aanzien van dezelfde verschijnselen of hun gedrag ter zake te betrekken, zijn in dit verband illustratieve voorbeelden. Ook de uitspraak van de voormalige fractievoorzitter van de Partij van de Arbeid (PvdA) in de Tweede Kamer in 1997 over de noodzaak van het vervangen van het voorkeursbeleid voor allochtonen door een algemeen achterstandsbeleid, is een voorbeeld van een demagogische uitlating. Het laatstgenoemde beleid is namelijk sinds 1983 het officiële overheidsbeleid voor minderheden en van een specifiek voorkeursbeleid voor hen is nauwelijks sprake. Voorts is de uitspraak demagogisch, omdat daardoor de suggestie wordt gewekt dat kansarme autochtone groepen door de overheid worden verwaarloosd. Hetzelfde geldt voor de mening van de voormalige fractievoorzitter van de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (VVD) in de Tweede Kamer, dat het liberalisme niet in een islamitische omgeving gedijt maar alleen binnen een wereldbeschouwing van rationalisme, humanisme en christendom, alsmede voor uitspraken als 'Nederland is vol', 'minderheden moeten afstand doen van (delen van) hun cultuur en leefwijze' en al evenzeer voor publicaties van de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) over het gevaar van het islamitisch fundamentalisme in Nederland.
Als men de hierboven aangehaalde uitspraken onder de loep neemt, wordt al snel duidelijk dat het hier vooral gaat om persoonlijke meningen van vooraanstaande personen en belangrijke instanties. De uitspraken zijn demagogisch, omdat daarachter meestal een politieke agenda schuil gaat via welke men het eigenbelang (politiek of maatschappelijk) tracht te realiseren. In het geval van politici kan deze verborgen agenda gericht zijn op het verkrijgen van electorale winst; bij wetenschappers op het verkrijgen van bekendheid en in het geval van specifieke overheidsinstanties zoals de BVD op het bereiken van een extra legitimatie van hun voortbestaan. In deze gevallen richten pleidooien voor politieke correctheid zich op het vermijden van opportunistische uitlatingen.
Een tweede terrein waarbinnen de term politieke correctheid wordt gebruikt betreft de maatregelen ter verbetering van de positie van sociaal-economische en culturele minderheidsgroepen, zoals positieve actie en voorkeursbehandeling. Hierbij gaat het met name om het bereiken van een evenredige deelname van deze groepen aan de arbeidsmarkt in kwantitatieve en kwalitatieve zin, met andere woorden, het elimineren van alle vormen van achterstelling. Men gaat daarbij uit van de gedachte dat de bestaande ongelijkheid tussen groepen het gevolg is van discriminatie en dat het bestrijden daarvan primair de verantwoordelijkheid is van de samenleving. Vanuit deze optiek is het politiek correct om de oorzaak van de achterstand waarin deze groepen verkeren in eerste instantie te zoeken in het systeem of de samenleving zelf ('blaming the system') en niet bij de groepen in kwestie ('blaming the victim'). Deze groepen zijn immers het slachtoffer van historisch gegroeide ongelijke machtsverhoudingen in de samenleving. Om een gelijke uitgangspositie te bereiken voor alle groepen is het dus politiek correct om, al dan niet tijdelijk, over te gaan tot een voorkeursbehandeling van leden van de betreffende zwakkere groepen. Sommigen pleiten zelfs voor zwaardere maatregelen zoals quotering, waarbij in elk werknemersbestand van een arbeidsorganisatie een bepaald percentage wordt gereserveerd voor leden uit de betreffende groepen. Dat percentage dient overeen te komen met hun aandeel in de samenleving als geheel.
Tegenstanders van voorkeursbehandeling en quotering vinden dat zulke maatregelen de betreffende minderheden stigmatiseren en bovendien leiden tot discriminatie van de andere groepen in de samenleving. Sommigen, met name uit conservatieve kringen, nemen in dit verband extreme standpunten in en vinden dat politieke correctheid "replaces the competent with the incompetent, the able with the disabled, the excellent with the mediocre" (zie Drury, 1996: 171). In het geval van voorkeursbehandeling wordt politieke correctheid derhalve gebruikt in de betekenis van het streven naar emancipatie van zwakkeren in de samenleving.
In relatie tot etnische minderheden staat de ideologie van politieke correctheid ook ten dienste van het realiseren van de multiculturele samenleving. Dit is een samenleving die bestaat uit verschillende sociale groepen met verschillende culturele tradities waarvan de inrichting gebaseerd is op de morele waarden van vrijheid, gelijkheid en tolerantie, die door alle groepen als uitgangspunten voor het handelen worden genomen (Tennekes en Musschenga, 1984: 114). Daarbij wordt dus gestreefd naar volledige deelname van alle groepen aan alle voorzieningen zonder dat ze direct of indirect gedwongen worden hun culturele eigenheid prijs te geven. Het Nederlandse verzuilingsmodel is een voorbeeld van een dergelijke samenleving. Hier is men vooral gericht op integratie en cultuurrelativisme en niet op assimilatie en etnocentrisme. Etnocentrische uitspraken zijn in deze visie dan ook politiek incorrect. Dit is bijvoorbeeld het geval met het volgende citaat uit een politieke discussienota over het allochtonenbeleid van de VVD. Hierin staat dat "Als we onze eigen, westerse waarden niet meer ten voorbeeld mogen stellen aan andere culturen, dan zijn we veroordeeld tot een moreel laisser-faire, tot een zedelijke verlamming. Dit moet worden voorkomen en aan de islamitische minderheid in Nederland moet duidelijk worden gemaakt dat met bepaalde politieke beginselen 'ook niet een klein beetje' kan worden gemarchandeerd" (zie Van der List, 1992: 13). Hier wordt politieke correctheid gelijkgesteld aan het hebben van een cultuurrelativistische en cultuurpluralistische visie.
Het derde gebied waarop het debat aangaande politieke correctheid betrekking heeft is het wetenschappelijk interraciaal vergelijkend onderzoek. Hierbij gaat het in het bijzonder om de vraag naar de toelaatbaarheid van onderzoek naar biologische of zelfs 'raciale' bepaaldheid van gedrag zoals onderzoek naar raciale determinanten van de betere sportprestaties van 'zwarten' in vergelijking tot die van 'blanken'. Aangezien dergelijk specifiek onderzoek betrekking zou hebben op een positief kenmerk van een maatschappelijk onderdrukte groep, in casu zijn betere sportprestaties, zou men geneigd zijn de toelaatheidsvraag bevestigend te beantwoorden. Maar als het onderzoek zou gaan over de vraag of 'zwarten' agressiever of crimineler zouden zijn dan 'blanken', of over de gevolgen van biologische verschillen tussen mannen en vrouwen, joden en niet-joden, homo's en hetero's voor hun maatschappelijk functioneren, zou men zeker verontwaardigd reageren.
De verontwaardiging zou ook terecht zijn, omdat volgens Tonkens (1997a: 78-79) de geschiedenis rijk is aan biologische 'waarheden' over sekse, die later niet bleken te kloppen. Zulke 'waarheden' waren en zijn ook altijd sterk normatief geladen en hebben doorgaans vergaande sociale en politieke implicaties. Zo werd het vrouwen in de negentiende eeuw door artsen ontraden te schrijven en te dichten, omdat medisch onderzoek zou hebben aangetoond dat de chemische processen die met het schrijven gepaard zouden gaan in het vrouwelijke lichaam tot dodelijke ziekten konden leiden. Zo leidt dit type onbetrouwbaar onderzoek in de praktijk tot beďnvloeding van de capaciteiten van mannen en vrouwen, waardoor biologische 'feiten' zichzelf waarmaken. Tonkens (1997a: 79) die onderzoek naar biologische sekseverschillen politiek fout vindt, zegt verder: "Zo zijn er voorbeelden te over van biologische 'inzichten' die later als vooringenomen of naďef terzijde zijn geschoven. Bij nader inzien waren de 'feiten' toch niet zo hard (…). Juist dat zou ons moeten aansporen om hedendaagse biologische 'feiten' over sekse niet al te serieus te nemen". Het bovenstaande geldt onverkort voor de resultaten van 'raciaal'-vergelijkend onderzoek.
In een bespreking van vergelijkbare vraagstukken in het tijdschrift 'Nature' (1995: 21 september) wordt echter gesteld dat dergelijk vergelijkend raciaal onderzoek toch mogelijk moet zijn, en dus ook politiek correct is, indien garanties kunnen worden gegeven voor de geldigheid ervan. Daarbij moet onder andere worden gelet op de juistheid van de causale afleidingen, vooral wanneer deze met raciale kenmerken samenhangen. Biologische bepaaldheid van gedrag is echter heel moeilijk vast te stellen, omdat reeds is aangetoond dat een continent als Afrika een grotere genetische diversiteit vertoont dan de rest van de wereld bij elkaar. Dit geeft duidelijk aan dat zuivere raciale indelingen niet gemakkelijk te maken zijn. In het onderzoek naar de oorzaken van hogere sportprestaties van 'zwarten' dient daarom ook de invloed van andere sociaal-economische variabelen betrokken te worden, althans als men de geldigheid en betrouwbaarheid van het onderzoek wil waarborgen. Het is namelijk bekend dat atletiek dikwijls gekozen wordt door ambitieuze sociaal-economisch zwakkeren. Aangezien 'zwarten' veelal tot deze categorie behoren, is het ook begrijpelijk dat ze zich hiervoor meer inzetten en daardoor betere prestaties leveren.
Het gevaar dat interraciaal vergelijkend onderzoek belemmerd zou worden door de hierboven genoemde eisen, moet volgens het tijdschrift 'Nature' kleiner worden geacht dan de mogelijkheid dat de resultaten ervan verkeerd zouden worden geďnterpreteerd en gebruikt. In de hierboven genoemde gevallen wordt politieke correctheid gebruikt met het oog op wetenschappelijk geldig en betrouwbaar onderzoek.
Het voorgaande laat duidelijk zien dat de term politieke correctheid op vele manieren wordt gebruikt. In het onderstaande zal met name aandacht worden geschonken aan de invloed van de talige aspecten van de term op de verhouding tussen groepen in de samenleving.
3 Theoretische fundering van politieke correctheid
Het is evident dat de aannames met betrekking tot de invloed van de talige aspecten van politieke correctheid op de verhouding tussen groepen berusten op de veronderstelling dat er een relatie bestaat tussen taalgebruik enerzijds en denken en gedrag van mensen anderzijds.
Over de eenduidigheid van deze relatie bestaat in de literatuur echter geen consensus. Montgomery (1995: 224) onderscheidt hier twee visies: de universalistische en de relativistische. Aanhangers van de universalistische visie gaan ervan uit dat taal geen invloed heeft op het denken. Alle mensen beschikken namelijk over een algemeen systeem van basisconcepten met behulp waarvan ze meer uitgewerkte conceptuele systemen en denkpatronen kunnen construeren. Het gevolg van deze redenering is dat alle talen de wereld rondom de mens op sterk vergelijkbare wijze representeren. Zo beschikken alle talen over concepten om bijvoorbeeld hoogte, tijd en afstand aan te duiden. Taal wordt in deze visie slechts beschouwd als een instrument waarmee deze conceptuele systemen, die onafhankelijk van de taal bestaan, tot uitdrukking worden gebracht. Aangezien alle conceptuele systemen op de wereld een gemeenschappelijke basis hebben, zijn alle talen met elkaar vergelijkbaar. Volgens deze visie is het juist het denken van de mens dat invloed heeft op de taal die hij gebruikt en niet omgekeerd. Politiek incorrecte uitspraken zijn dus eerder uitingen van negatieve ideeën die reeds in de samenleving bestaan over de groepen waarop de uitspraken betrekking hebben.
Aanhangers van de relativistische visie gaan daarentegen uit van de aanname dat, hoewel het moeilijk is om taal en denken te scheiden, taal toch het denken van de mens bepaalt. Dit wordt onder andere geďllustreerd met behulp van de stelling dat het moeilijk is aan een voorwerp of verschijnsel te denken waarvoor men geen naam, label of woord heeft. Dat bijvoorbeeld het woord voor 'huis' in verschillende culturen verschillende associaties oproept, geeft de onlosmakelijke relatie tussen taal, cultuur en denken duidelijk aan. Het woord 'huis' bepaalt met andere woorden niet alleen óf, maar ook op welke wijze mensen over het 'huis' denken: de vorm, de inrichting, de indeling en de functies ervan.
De hierboven geschetste gedachtegang is in lijn met de veel geciteerde hypothese van Sapir-Whorf. Deze hypothese stelt dat taal niet slechts een middel is waarmee mensen hun percepties, gevoelens en opvattingen tot uitdrukking brengen, maar ook de wijze waarop de mens denkt en de wereld om hem heen waarneemt in belangrijke mate beďnvloedt. Wat mensen zien, waarover ze denken en de manier waarop ze beslissingen nemen, hangt, met andere woorden, sterk samen met hun taal. Voorts zijn de aanhangers van de relativistische visie van mening dat concepten bij de gratie van woorden bestaan en dat talen van elkaar verschillen met betrekking tot hun vocabulaire en grammatica. Sommige talen hebben geen tijdvormen zoals wij die kennen of bezitten slechts één woord om een bepaald voorwerp aan te duiden, terwijl andere wel tijdvormen kennen en één voorwerp met meerdere woorden kunnen aanduiden. Het kan in deze visie niet anders zijn dan dat deze taalverschillen wel degelijk een wezenlijke invloed uitoefenen op het denken van de betreffende taalgebruikers.
De relatie tussen taal en denken is volgens Andrews (1996: 393) echter van relatieve orde, omdat zowel voor- als tegenstanders van politieke correctheid het belang van deze relatie inzien. Voorstanders zijn van mening dat een aangepast taalgebruik met betrekking tot een bepaalde groep ongetwijfeld zal leiden tot verandering in de wijze waarop die groep wordt gepercipieerd. Deze stelling impliceert dat iemand die zich in zijn relatie tot minderheidsgroepen politiek correct gedraagt, ook geneigd zal zijn zich te ontdoen van stereotype opvattingen die in de samenleving bestaan over deze groepen. Wanneer bijvoorbeeld een spreker een vrouw niet meer aanspreekt met 'meisje', is het volgens de hierboven genoemde auteur aannemelijk dat hij na verloop van tijd de vrouw als gelijke van de man zal gaan beschouwen. Het taalgebruik heeft, met andere woorden, op de lange duur een positieve invloed op de verkleining van sociale ongelijkheid die in een samenleving bestaat.
Ook tegenstanders van politieke correctheid zien volgens Andrews (1996) de relatie tussen taal en denken en de invloed daarvan op gedrag. Ze zijn volgens hem tegen politieke correctheid, niet alleen omdat ze (1) het gebruik van politiek correcte termen als een sociale en politieke straf zien en als een inbreuk op hun individuele vrijheden, maar ook omdat ze (2) vrezen dat verandering van het taalgebruik op den duur zal leiden tot verandering van de bestaande machtsverhoudingen in de samenleving. Zij verzetten zich als het ware tegen de inlevering van macht.
Anderen, zoals Drury (1996: 170), erkennen de relatie tussen taalgebruik en houding niet en stellen dat "you can call bald men follicley challenged, but it still means that they are balding, and it does not change the fact that most of them hate this kind of challenge. In these cases, changing language is hopeless because the new words eventually get contaminated by the old meanings, and you find yourself perpetually having to invent new words".
Ook Fennema (1997: 81-82) ziet de eenduidige relatie tussen taalgebruik en houding niet in en vindt de ijver waarmee men de taal wil zuiveren van onacceptabele termen wel eens belachelijk, "omdat het de indruk wekt dat je maatschappelijke verhoudingen kunt veranderen door de taal te veranderen". Toch erkent hij dat taal niet alleen een uitdrukking is van maatschappelijke verhoudingen, maar op zijn beurt diezelfde maatschappelijke verhoudingen ook weer kan beďnvloeden.
4 Het debat tussen voor- en tegenstanders
Volgens Loury (1994) heerst de onenigheid over politieke correctheid zowel op primair als op secundair niveau. Op het primaire niveau heeft de discussie betrekking op de inhoud van de thematiek waarnaar politieke correctheid verwijst. Het gaat hier bijvoorbeeld om de aard en morele beoordeling van allerlei maatschappelijke vraagstukken zoals homoseksualiteit, multiculturaliteit of sociaal-economische gelijkheid tussen groepen. Verschillen van mening over zulke kwesties zijn onvermijdelijk; ze worden in het algemeen ingegeven door de verschillende normen en waarden die mensen aanhangen en de theoretische kaders die ze gebruiken om hun omgeving te analyseren.
Op het secundaire niveau is men het oneens over de wijze waarop de discussie over deze thema's wordt gevoerd: krijgt ieder gelijke kansen om zijn mening naar voren te brengen, welke mening kan geuit worden, welke niet en wie bepaalt dit? Het hedendaagse debat over politieke correctheid speelt zich echter hoofdzakelijk af op het secundaire niveau.
Een ander belangrijk punt waarover geen consensus bestaat, betreft de vraag naar de betekenis van de term zelf en de relatie ervan tot andere, vergelijkbare termen. Tonkens bijvoorbeeld (1997: 35) verwijt Laermans, die onder de tegenstanders wordt geplaatst, een slordig gebruik van de begrippen ideologie, dogmatisme en politieke correctheid. De twee laatstgenoemde termen zou hij ten onrechte aan elkaar gelijkstellen.
Volgens Tonkens kunnen dogmatisme en politieke correctheid wel samengaan maar bestaat daartussen geen noodzakelijk verband. Het verschil tussen beide is dat politieke correctheid, mits niet-dogmatisch opgevat, handig in de omgang is: "Zij is behulpzaam in het sociale verkeer tussen categorieën mensen tussen wie een geschiedenis van uitsluiting, onderdrukking of discriminatie een wig geslagen kan hebben. Het is handig als vorm van beleefdheid. Politieke correctheid is een verzamelnaam voor een aantal omgangsregels dat behulpzaam kan zijn in de omgang met niet-intimi". Zulke omgangregels kunnen er volgens haar voor zorgen dat mensen niet onnodig anderen hoeven te kwetsen of hen het gevoel geven uitgesloten te worden. Ze zijn eenvoudig en gemakkelijk na te volgen. Bijvoorbeeld: benoem categorieën mensen niet in termen waarvan zij publiekelijk te kennen hebben gegeven die als beledigend te ervaren. "Of: lees je tekst na op wie je onbedoeld hebt uitgesloten en herstel dat via bijvoorbeeld de keuze van voorbeelden en persoonlijke voornaamwoorden, of de herziening van de probleemdefinitie".
Deze omgangsregels moeten volgens de hierboven genoemde auteur echter pragmatisch worden gehanteerd en niet als heilige regels worden opgevat, anders is de kans aanwezig dat politieke correctheid omslaat in dogmatisme. Bovendien mogen ze niet leiden tot uitsluiting van mensen die deze regels overtreden. Als het vermijden van stereotypen over Marokkanen is omgeslagen in een taboe op elke negatieve uitspraak die op (groepen) Marokkanen betrekking heeft, dan wordt het volgens haar tijd het dogmatisme uit de politieke correctheid te verjagen. Ook wanneer onderzoek aantoont dat Marokkanen meer problemen veroorzaken dan andere groepen, dan moet dat gezegd kunnen worden, anders "stikken we nog eens in de goede bedoelingen".
Afgezien van deze terminologische discussie gaat het debat tussen de voor- en tegenstanders van politieke correctheid hoofdzakelijk over de drie hierboven besproken toepassingsgebieden van de term: het taalgebruik en het doen van demagogische uitspraken, de verbetering van de positie van minderheden en tenslotte het interraciaal-vergelijkend onderzoek. Het zou ons te ver voeren om hier nader in te gaan op de laatstgenoemde twee gebieden, waaraan in de literatuur reeds veel aandacht is geschonken. Hieronder zullen, zoals eerder is gezegd, met name de bezwaren tegen de talige aspecten van politieke correctheid aan de orde worden gesteld en waar nodig van commentaar worden voorzien.
1. Politieke correctheid zou een inperking van de vrijheid van meningsuiting betekenen
De kern van dit bezwaar is gelegen in de paradox tussen twee principes die in een democratische rechtsstaat op gespannen voet met elkaar staan: het recht op vrijheid van meningsuiting enerzijds en de mogelijk beledigende of zelfs discriminerende uitwerking ervan voor bepaalde groepen anderzijds, althans wanneer dat recht onbeperkt wordt gebruikt. Deze paradox is volgens Groot (1997: 85) vooral het gevolg van het feit dat het recht om niet te worden beledigd staat tegenover het recht vrijuit te mogen spreken in de oprechte overtuiging daarmee in redelijkheid de ander geen kwaad te doen.
In deze visie wordt de intentie van de spreker centraal gesteld. Het probleem ontstaat echter wanneer de ander te kennen geeft niet op de gebruikelijke manier te willen worden aangesproken en daarvoor geen erkenning krijgt, of wanneer de spreker meent in het belang van de aangesproken groep een bepaald onderwerp te moeten aankaarten dat door de groep zelf als pijnlijk wordt ervaren. Wanneer het recht om van dergelijke ongewenste uitspraken verschoond te blijven niet in wetten is vastgelegd, kunnen aangesprokenen slechts een beroep doen op de hoffelijkheid van de spreker om hun wens te respecteren. Dit past binnen de visie van Groot (1997: 85), die politieke correctheid ziet als een vorm van elementair burgerlijk fatsoen dat zich nauwelijks laat formaliseren in wetten. In deze zin betekent de term volgens hem "gebruik geen termen die een ander als beledigend ervaart, ook al zie je er het beledigende niet zo van in", en dit laat zich moeilijk vertalen in termen van recht en wetten.
Sommigen nemen een ander standpunt in en stellen dat de bescherming van de rechten van bepaalde groepen niet mag leiden tot de beknotting van het recht van anderen om zich vrij te kunnen uiten. Kimura (geciteerd in Ayim, 1998: 459) zegt in dit verband: “It would surely be a tragedy and a paradox if controversial or unpopular ideas could become censored by policies which originally were intended only to protect individuals from unfair treatment or harassment. If a potential source of justice for some became a means of injustice to all”.
Het formaliseren van politieke correctheid wordt bovendien bemoeilijkt doordat deze onlosmakelijk verbonden is aan een bepaalde context. Dat wil zeggen, veelal afhangt van plaats, tijd, intentie en persoon: “Wat ik tegen de één zeg, kan ik niet zeggen tegen de ander; en wat ik op dit moment tegen iemand zeg, kan ik op een ander moment beter niet zeggen”, aldus Groot (1997: 85-86). Als men deze ideologie toch gaat formaliseren dan creëert men volgens deze auteur geen aardiger wereld met een respectvollere omgang, maar “een nieuwe op de spits gedreven tweedeling tussen wie deugen en wie niet, waartussen elke speelruimte en elk respect dreigen te verdwijnen”. Hij is daarom van mening dat de slechte naam die politieke correctheid heeft verworven, juist te wijten is aan de striktheid waarmee men het fatsoen tot algemene regel met bindende voorschriften wilde maken.
2. Politieke correctheid zou de democratie bedreigen
Doordat het politiek correcte denken de wereld indeelt in goed en kwaad zou ook het democratische debat volgens Fennema (1997: 83) bij voorbaat onmogelijk worden gemaakt: de tegenstander wordt namelijk vanuit een absoluut moreel gelijk veroordeeld. Hij haalt Laermans (1997) aan die in dit verband wijst op een ‘discursief mechanisme’ waarbinnen het politiek correcte denken de belangen van een groep tot een universeel niveau verheft, omdat die belangen vanuit universele beginselen gedefinieerd kunnen worden: deze universele beginselen worden dan niet gebruikt om de belangen van de onderdrukte groep te articuleren, maar, omgekeerd, de belangen van die groep worden gebruikt om een specifieke politieke opvatting tot de universele te maken.
Een treffende illustratie van dit bezwaar is de uitspraak van Van Dijke, de fractievoorzitter van de Reformatorisch Politieke Federatie (RPF) in de Tweede Kamer, over de homoseksuele praktijk. Deze stelde in een interview het volgende: “Ik denk dat je onderscheid moet maken tussen de homoseksuele praxis -die ik afwijs- en de homoseksuelen als zodanig. Ik verwerp fraudeurs ook niet compleet omdat ze fraude bedrijven. (…) Wij christenen hebben een geweldig kwalijke eigenschap ontwikkeld: we brengen ten onrechte gradaties aan in Gods geboden. Alsof je erg en minder erg hebt! Maar waarom zou stelen (…) minder erg zijn dan zondigen tegen het zevende gebod? Ja, waarom zou een praktiserend homoseksueel beter af zijn dan een dief?” (zie Nieuwe Revu, 1996).
Hoewel Van Dijke in hoger beroep is vrijgesproken, was hij in eerste instantie voor deze uitspraak door de rechter veroordeeld tot 300 gulden boete. Deze veroordeling heeft in sommige politieke kringen in de Tweede Kamer tot afwijzende reacties geleid, omdat daarmee de vrijheid van meningsuiting zou worden beperkt, met een negatieve uitwerking op het democratische gehalte van het politieke debat.
De uiteindelijke vrijspraak door het hof werd echter onder andere gebaseerd op de context van de uitlating van Van Dijke. In de context geplaatst is de uitspraak op zich wel kwetsend voor homoseksuelen, maar betrokkene had niet de intentie om deze bevolkingsgroep te beledigen, aldus het hof. Het hof verwees bovendien naar de grondwettelijke vrijheden van godsdienst en meningsuiting. Hoewel het wijzen op de context waarin de uitspraak is gedaan alsmede op de genoemde vrijheden, de mogelijkheid voor een democratisch debat in de toekomst waarborgt, is de uitspraak van Van Dijke toch politiek incorrect. Niet alleen de betreffende bevolkingsgroep heeft te kennen gegeven de uitlating als beledigend te ervaren, maar ook het hof bestempelde deze als kwetsend.
3. Politieke correctheid zou zondebokken aanwijzen en tot discriminatie leiden
Een ander nadeel van politieke correctheid zou het aanwijzen van zondebokken zijn, omdat de voorstanders van deze visie, in hun streven naar een ideale wereld, een vijand nodig zouden hebben, bijvoorbeeld, mannen, witten of hetero’s (zie Laermans, 1997). Volgens sommigen zouden deze categorieën zelfs worden gediscrimineerd door de voorstanders van politieke correctheid. Laatstgenoemden zouden immers pleiten voor positieve discriminatie van onderdrukte groepen in de samenleving en daarom precies hetzelfde doen als wat ze hun tegenstanders verwijten (geciteerd in Ayim, 1998: 459).
Dit bezwaar is niet geheel juist, omdat voorstanders van politieke correctheid in het algemeen niet pleiten voor positieve discriminatie met verlaging van de kwalificatie-eisen, maar voor positieve actie of voorkeursbehandeling. Dit betekent dat bij de keuze van kandidaten voor een bepaalde functie alleen de voorkeur gegeven wordt aan een lid van een achtergestelde groep wanneer beide kandidaten, die geschikt zijn bevonden voor de functie over gelijke kwalificaties beschikken.
Het bezwaar van het aanwijzen van zondebokken is ook volgens Tonkens (1997: 34) te ver gezocht. Het spreken in algemene termen en het zoeken naar één enkele oorzaak van achterstanden van groepen vindt, vooral in academische kringen, al lang niet meer plaats. Zij is van mening dat “hedendaagse politieke correctheid over het algemeen niet met dergelijke schema’s werkt, niet in het feminisme en ook niet in het antiracisme, in homostudies of op andere terreinen waar politieke correctheid aan de orde is”.
4. Voorstanders van politieke correctheid zouden een verkeerde visie hebben op de werkelijkheid en de werking van macht
Een tegenstander zoals Laermans (1997) is van mening dat het politiek correct denken het gevolg is van het verlangen van sommigen naar een ideale maatschappij. De betrokken aanhangers zouden dit zelf niet inzien, maar denken dat ze naar de waarheid op zoek zijn. In feite zijn ze volgens hem echter bezig met een irrationele passie.
Het verlangen naar een ideale maatschappij geldt echter in onverminderde mate ook voor de tegenstanders van deze ideologie. In hun verweer beroepen ze zich hoofdzakelijk op de beperking van de vrijheid van meningsuiting die van het politiek correct denken het gevolg zou zijn. Maar een samenleving met absolute vrijheid van meningsuiting, waarin het sociale verkeer geen taboes en ethische codes bestaan, is niet alleen utopisch maar ook onleefbaar. Het woord taboe verwijst naar situaties waarin een woord of een naam alleen onder bepaalde voorwaarden, door bepaalde mensen of onder bepaalde omstandigheden gebruikt kan worden. Taboes zijn niet alleen in iedere samenleving te vinden maar zijn ook zeer functioneel. Onderzoek laat zien dat het gebruik van taboewoorden in crisissituaties een emotionele uitlaatklep kunnen zijn voor degene die de taboes durven te doorbreken (Andrews, 1996: 394-395).
Loury (1994) benadrukt in dit kader ook het belang van taboes voor de eigen groep. Hij is van mening dat alle sociale groepen over regels beschikken die bepalen hoe men in het openbaar dient te spreken, zich dient te kleden en te gedragen. Deze regels zijn bedoeld voor de handhaving van de groepssolidariteit, het behoud van het positieve groepsimago en de regulering van intergroepscontacten binnen de samenleving. Afwijkingen van deze regels worden niet getolereerd en meestal afgestraft. Dit wil zeggen dat politieke correctheid niet alleen betrekking heeft op wat men over ‘anderen’ mag zeggen of niet mag zeggen, maar ook op de wijze waarop men de eigen groep en haar normen en waarden bejegent. Zo kent de geschiedenis talrijke voorbeelden van schrijvers, verzetsgroepen en politieke partijen die door hun kritische houding jegens de eigen groep respectievelijk zijn verbannen, gestraft of verboden.
Maar wie bepaalt welk woord als taboe moet worden gezien? Adler (geciteerd in Andrews, 1996) is van mening dat dit wordt opgelegd door de leidende klasse. In het verlengde hiervan is het ook de leidende klasse of een bepaalde persoon daaruit, zoals bijvoorbeeld de voormalige politieke leider van de VVD, die onder het motto ‘onderwerpen bespreekbaar maken’ taboes kunnen doorbreken. In het licht van het voorgaande dient het verlangen naar een absolute vrijheid van meningsuiting inderdaad als een irrationele passie te worden bestempeld.
Tonkens (1997: 36-37) is het weliswaar eens met het standpunt van Laermans dat de voorstanders van politieke correctheid naar een ideale maatschappij streven, maar zoekt de oorzaak daarvan in hun missiedrang. Zij hebben volgens haar de neiging “om nog maar eens te herhalen wat die anderen maar steeds niet lijken te willen vatten. En dat heeft weer te maken met het feit dat politieke correctheid, als het goed is, samengaat met politieke bevlogenheid: het gaat er niet alleen om het sociale verkeer te vergemakkelijken, maar ook om mede door taal de wereld te veranderen”. In dit geval worden de standpunten gepresenteerd als mogelijkheden waarvoor argumenten worden aangedragen. Pas wanneer mensen hun standpunten gaan zien als onomstotelijke en onpartijdige waarheid, is er volgens haar sprake van dogmatisme.
De voorstanders van politieke correctheid zouden, zoals hierboven is gezegd, ook een verkeerde visie hebben op de werking van macht. Zij denken volgens Laermans (1997) dat macht in handen is van één groep die om die reden door hen wordt veroordeeld. Maar macht is volgens hem overal en nergens. Hij is daarom van mening dat wie zich politiek correct gedraagt, zowel de wereld als zichzelf incorrect ziet (zie Tonkens, 1997: 32).
Ook tegen dit bezwaar kan het een en ander worden ingebracht. Macht is relationeel en hangt veelal af van zowel kwantitatieve als kwalitatieve criteria. Zo hebben etnische minderheden in Nederland zeer zeker minder macht dan autochtonen, alleen al omdat ze in kwantitatieve zin een minderheid vormen. Hun status als vreemdeling geeft ze eveneens minder mogelijkheden, omdat ze door de wetgeving ter zake niet over een vergelijkbare politieke invloed kunnen beschikken als autochtonen. Hun achterstand op allerlei terreinen, zoals op dat van taal en onderwijs, brengt bovendien met zich mee dat ze niet over leden uit de eigen groep beschikken die in gevoelige posities werkzaam zijn, en daardoor vaak te lijden hebben onder verschillende vormen van institutionele discriminatie.
5 De noodzaak van politieke correctheid
Naast de hierboven genoemde argumenten tegen politieke correctheid is het in het kader van beeldvorming en interculturele communicatie van wezenlijk belang ook aandacht te schenken aan een situatie waarin alles kan en mag, met andere woorden aan de gevolgen van politieke incorrectheid voor de harmonie in de samenleving.
1. Politiek incorrect gedrag jegens bepaalde groepen leidt tot een negatieve beeldvorming over hen.
Een van de belangrijkste bezwaren tegen politiek incorrecte uitspraken over andere groepen betreft de invloed die daarvan uitgaat op het ontstaan van negatieve beeldvorming over hen. Beeldvorming wordt hier globaal omschreven als de opvattingen en oordelen die mensen hebben over andere groepen en hun cultuur. Negatieve beeldvorming, die onder andere tot uiting komt in stereotypen en vooroordelen, kan in de praktijk direct ontstaan via het generaliseren van de eigen ervaring met leden van de betreffende groepen, of indirect door het krijgen van negatieve informatie over hen via bijvoorbeeld de media, het onderwijs en de opvoeding. In het onderstaande wordt aandacht geschonken aan de rol van de media zowel bij het verschaffen van negatieve informatie over bepaalde groepen als bij het doorgeven van negatieve uitlatingen van ‘opinion leaders’ over hen.
Verschillende onderzoekingen tonen aan dat de media direct of indirect een centrale rol spelen bij het problematiseren en criminaliseren van bijvoorbeeld etnische minderheden, met andere woorden, bij het verspreiden en instandhouden van negatieve beeldvorming over hen (zie Van Dijk, 1991; Lubbers, Scheepers en Wester, 1998). Onderzoek van laatstgenoemde auteurs laat duidelijk zien dat de onderzochte kranten een dergelijke rol vervullen en dat er een verband bestaat tussen het problematiseren en het criminaliseren van deze groepen en de etnische hiërarchie die Nederlanders hanteren als basis voor de omgang met hen. Nederlanders construeren volgens Hagendoorn (1995) een etnische hiërarchie die van hoog naar laag als volgt verloopt: Engelsen, joden, Spanjaarden, Molukkers, Marokkanen en Turken. Deze volgorde geeft niet alleen de mate van het veronderstelde verschil tussen Nederlanders en de betreffende groepen aan, maar ook de mate van sociale afstand die men tot hen wenst te bewaren.
Andere auteurs verwoorden de invloed die van de media uitgaat op de beeldvorming ten aanzien van minderheden nog strakker. Van Dijk (1991) bijvoorbeeld stelt dat de media zelfs een belangrijke bijdrage leveren aan de productie en reproductie van racisme. Afgezien van de wijze van presentatie van de betreffende invloed, laat het bovenstaande duidelijk zien dat een deel van de heersende negatieve beeldvorming over minderheden in Nederland veroorzaakt wordt door de berichtgeving van journalisten zelf en door het doorgeven van politiek incorrecte uitlatingen van ‘opinion leaders’ zoals politici, publicisten, journalisten en wetenschappers.
In het algemeen kan worden aangenomen dat de bijdrage van de media aan het ontstaan van negatieve beeldvorming over minderheden niet bewust plaatsvindt, maar eerder onbewust en het gevolg is van een aantal structurele factoren die aan het functioneren van de media ten grondslag liggen. Hierbij kan met name verwezen worden naar de vooroordelen van de journalisten zelf, hun gebrek aan kennis van de culturen en omstandigheden van de betreffende groepen en de nieuwswaarde in het algemeen. Bij ‘opinion leaders’ moet de oorzaak van het doen van negatieve uitlatingen eerder worden gezocht in het behalen van een persoonlijk voordeel, en niet in het doorbreken van taboes of in het belang van de betreffende groep, zoals men de laatste jaren beweert. De journalist benadrukt het sensationele om extra aandacht te trekken, de politicus bedient zich van enige demagogie om meer kiezers achter zich te krijgen en de wetenschapper doet concessies aan het maatschappelijke klimaat om zijn invloed en bekendheid buiten de wetenschappelijke kring te vergroten.
Uit het voorgaande kan worden afgeleid dat door politiek incorrecte uitspraken over bepaalde groepen, althans als deze zonder grondige analyse worden gedaan, vooroordelen over hen ontstaan met alle gevolgen van dien voor het intergroepscontact. Relevant onderzoek toont namelijk aan dat vele misverstanden die in interculturele ontmoetingen voorkomen, het gevolg zijn van stereotypen, vooroordelen en etnocentrisme (vergelijk Wiseman et al., 1989: 251 e.v.; Hewstone & Giles, 1986; Gudykunst & Hammer, 1983). Stereotypen en vooroordelen hebben volgens hen invloed op intergroepscontacten, omdat:
(1) ze de wijze waarop mensen omgaan met informatie beďnvloeden: mensen zijn eerder geneigd positieve informatie over de eigen groep en negatieve informatie over andere groepen te onthouden;
(2) ze specifieke verwachtingen veroorzaken met betrekking tot het gedrag van de andere groepen, die op hun beurt als filters fungeren bij het waarnemen en interpreteren van dat gedrag;
(3) ze kunnen leiden tot ‘self-fulfilling prophecies’: mensen zien in het gedrag van anderen wat ze op grond van hun vooroordelen verwachten;
(4) ze kunnen leiden tot verkeerde voorspellingen met betrekking tot het gedrag van anderen omdat stereotypen, althans gedeeltelijk, foutief zijn.
2. Politieke incorrectheid leidt in bepaalde contexten tot zondebokken
Een tweede bezwaar tegen politiek incorrecte uitspraken is dat daarmee zondebokken worden gecreëerd. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer de hoge werkloosheid onder minderheden slechts wordt verklaard met behulp van factoren die aan de groepen zelf worden toegeschreven, zoals hun onderwijs- en scholingsachterstand. Zulke uitspraken zijn dan politiek incorrect omdat andere factoren, die binnen de samenleving gelegen zijn en eveneens verantwoordelijk kunnen worden gesteld voor de hoge werkloosheid, zoals bewuste en onbewuste discriminatie worden verwaarloosd. Een dergelijke gedachtegang leidt tot een situatie van ‘blaming the victim’: de achterstand waarin de betreffende groepen verkeren wordt via een incorrect taalgebruik uitsluitend of grotendeels aan henzelf toegeschreven.
Om de schijn van discriminatie te vermijden, worden negatieve uitlatingen over minderheden echter meestal gepresenteerd als zijnde in hun belang, dat wil zeggen bedoeld om hun maatschappelijke kansen te verbeteren. Hoe oprecht sommige van deze uitspraken ook kunnen zijn, het gevaar is toch aanwezig dat door een incorrect taalgebruik de kernkwesties met betrekking tot de positie van de betreffende groepen onbesproken blijven en de discussie verschoven wordt naar de manifeste en latente betekenis van de uitspraken zelf. De tragiek is dat dit in Nederland momenteel het geval is. Tegenstanders van politieke correctheid gaan hier door het leven als degene die taboes aangaande de positie van minderheden willen doorbreken, en zijn er aldus in geslaagd om de noodzakelijke discussie over de echte oorzaken van de achterstelling van sociaal-economisch zwakkeren te omzeilen en de aandacht te richten op de marginale aspecten van hun positie.
Ook kunnen met behulp van incorrecte uitspraken zondebokken worden gecreëerd wanneer de gehele minderheidsgroep wordt aangesproken op het afwijkend gedrag van een minderheid uit haar midden. Dit geld bijvoorbeeld voor het volgende citaat uit een rapport van het ministerie van Binnenlandse Zaken (1992: 2), waarin naar aanleiding van de gebeurtenissen rond de Rushdie-affaire, minderheden onder andere wordt gevraagd respect te hebben voor andere opvattingen en voor de wetten en regels in Nederland. Daarbij dienen ze volgens het ministerie “er zich van bewust te zijn, dat een aantal fundamentele waarden voor de Nederlandse samenleving niet onderhandelbaar zijn, zoals daar zijn: de democratische rechtsorde, de vrijheid van meningsuiting, het zelfbeschikkingsrecht van het individu, de gelijkwaardigheid van vrouw en man en de scheiding tussen kerk en staat”. Naast het feit dat met een dergelijke uitspraak de gehele groep verantwoordelijk wordt gesteld voor het gedrag van een enkeling, wordt deze als beledigend ervaren. Er gaat een signaal vanuit dat de groepen dergelijke waarden niet delen en daarom ook geen deel uitmaken van de samenleving.
3. Politiek incorrect gedrag leidt tot verharding van het klimaat jegens de betreffende groepen
Een van de problemen die politiek incorrecte uitlatingen volgens Loury (1994: 431 e.v.) veroorzaken, is dat extreme standpunten in de samenleving de overhand krijgen, dit naar analogie van de zogenaamde Gresham’s-Wet in de economie. Deze wet stipuleert dat wanneer twee soorten geld in omloop zijn waarvan het ene meer waard is (goed geld) dan het andere (slecht geld), mensen geneigd zijn goed geld op te potten en hun inkopen te doen met het geld dat minder waard is. Het gevolg hiervan is dat alleen het slechte geld in omloop blijft. Dezelfde wet zou toegepast kunnen worden op het voortbestaan van de ideeën van mensen. Mensen met extreme standpunten verdrijven volgens hem mensen met gematigde standpunten uit de publieke discussie, omdat laatstgenoemden willen vermijden dat ze voor uitslovers uitgemaakt worden. Gematigde meningen worden als het ware opgepot waardoor het debat over bepaalde onderwerpen extremer lijkt dan de realiteit van de publieke opinie rechtvaardigt. Dit wordt veroorzaakt door de ‘ad hominem-impuls’ die de respons van de ontvangers bepaalt: zij vragen zich af wat voor iemand het is die zulke uitspraken doet en niet of het door hem of haar gegeven argument hout snijdt. Ad hominem-redeneringen liggen aan de basis van het verschijnsel van politieke correctheid. Schending van het protocol, dat wil zeggen het doorbreken van taboes of het doen van een politiek incorrecte uitspraak, verschuift de aandacht van de ontvangers van informatie. De vraag naar het karakter van de persoon in kwestie wordt belangrijker dan de inhoud van de uitspraak of de zaak zelf.
Een ad hominem-afleiding is eveneens een belangrijke defensieve strategie. Als mensen weten dat een spreker hun waarden deelt, zijn ze geneigd zijn of haar waarnemingen eerder te accepteren al zijn deze in strijd met hun eigen waarnemingen. De oorzaak hiervan is volgens Loury vooral gelegen in de opvatting dat mensen, die ervan uitgaan dat de doeleinden van de spreker dezelfde zijn als de hunne, er ook van overtuigd zullen zijn dat elke poging van die spreker om hen te manipuleren ondernomen wordt om dezelfde gemeenschappelijke doeleinden te realiseren.
4. Politiek incorrect gedrag heeft negatieve gevolgen voor het verloop van interculturele contacten
Op grond van een aantal bestaande theorieën is te verdedigen dat politiek incorrect gedrag vergaande negatieve gevolgen heeft voor het totstandkomen en het verloop van interculturele communicatie. Twee van deze theorieën zijn de theorie van de aantrekkingskracht van overeenkomsten (similarity attraction) en die van de onzekerheidsvermijding (uncertainty avoidance).
1. De aantrekkingskracht van overeenkomsten
Het voornaamste bezwaar tegen politiek incorrect gedrag in intergroepscontacten is dat daarmee het ‘wij - zij’ denken en de (culturele) verschillen tussen groepen op de voorgrond komen te staan. Volgens de theorie van de aantrekkingskracht van overeenkomsten zal dit leiden tot een afname van de geneigdheid tot het aangaan van wederzijdse contacten. Kort samengevat stelt deze theorie dat het gemak waarmee initiële interculturele contacten in het algemeen kunnen plaatsvinden, voor een belangrijk deel afhankelijk is van de veronderstelde overeenkomsten tussen de potentiële communicatiepartners. Hoe groter de veronderstelde overeenkomsten zijn, des te groter de aantrekkingskracht.
In de praktijk van alledag gaan mensen ervan uit dat ze bij het waarnemen van de omgeving grote overeenkomsten hebben met leden van de eigen groep. Onderzoek toont aan dat gepercipieerde overeenkomsten in cultuur, leefstijl, houding en taal een belangrijke invloed hebben op de mate waarin mensen zich tot elkaar aangetrokken voelen. Dit gaat zelfs op wanneer de groepen op arbitraire basis worden samengesteld (vergelijk Lee & Boster, 1991: 191; Berger, 1986: 52; Kim, 1991).
Het belang van de aantrekkingskracht van overeenkomsten voor interculturele ontmoetingen is ook door Barnlund (1991: 26-28) in een zogenoemde ‘interpersoonlijke vergelijking’ besproken. Genoemde auteur is van mening dat een interpersoonlijke verstandhouding in het algemeen afhangt van de mate van overeenkomsten in percepties, opvattingen en communicatiestijlen. Met behulp van experimenteel onderzoek is aangetoond dat mensen die een of meerdere van deze drie variabelen gemeenschappelijk hebben, zich meer tot elkaar aangetrokken voelen, sneller een bevredigende wederzijdse relatie bereiken, efficiënter communiceren en met meer plezier samenwerken. Een en ander is volgens genoemde auteur mogelijk het gevolg van een zekere mate van narcisme bij de mens. Iedereen wenst in de ander waarmee hij omgaat een reflectie van zichzelf te vinden: iemand die de omgeving op dezelfde manier ziet en interpreteert als hijzelf en die zich ook op dezelfde wijze uitdrukt.
Het voorgaande wil overigens niet zeggen dat overeenkomsten onder alle omstandigheden een noodzakelijke voorwaarde zijn voor het initiëren of het continueren van bestaand contact. Een verondersteld gebrek aan overeenkomsten met een ander kan namelijk in de loop van de ontmoeting niet alleen veranderen, maar kan voor sommigen juist ook een belangrijke reden zijn om zich tot iemand aangetrokken te voelen. Deze aantrekkingskracht is in het algemeen echter van kortere duur.
2. Onzekerheidsvermijding
Hoewel in het algemeen iedere vorm van communicatie gepaard kan gaan met een zekere mate van onzekerheid en vrees, zijn deze in intergroeps- of interculturele contacten om verschillende redenen het hoogst. Het gaat hier om onzekerheden over het hoe en waarom van het gedrag van de ander. In zulke contacten worden namelijk de eigen vanzelfsprekendheden of aannames over de werkelijkheid uitgedaagd en zijn de eigen normen en waarden niet toereikend om het gedrag van anderen adequaat te begrijpen, te voorspellen en te verklaren. Vaak wordt ten onrechte aangenomen dat interculturele misverstanden hoofdzakelijk het gevolg zijn van onjuiste interpretaties van de informatie die in een ontmoeting wordt uitgewisseld. Volgens sommigen (zie Von Raffler-Engel, 1988: 88) spelen verkeerde interpretaties echter slechts een ondergeschikte rol in het geheel van problemen en misverstanden in zulke ontmoetingen. Wederzijdse angst en wantrouwen zijn in dit verband van meer belang. Misverstanden kunnen namelijk snel worden rechtgezet terwijl wantrouwen moeilijker te overwinnen is. Ook angst om niet begrepen te worden, veroorzaakt een grotere mate van ongemak dan de feitelijk foutieve interpretaties die tijdens interculturele ontmoetingen kunnen ontstaan.
In de theorie van onzekerheidsvermijding wordt ervan uitgegaan dat (1) de kans op het ontstaan en sterker worden van sociale relaties groter wordt naarmate de communicatiepartners erin slagen de wederzijdse onzekerheid in het contact te verkleinen en dat (2) veronderstelde overeenkomsten in opvattingen de aanvankelijke onzekerheid in het contact verkleinen en een hogere mate van non-verbale expressiviteit en intimiteit stimuleren (zie Ting-Toomey, 1986: 114, 118; vergelijk voor het voorgaande ook Gudykunst & Kim, 1992; Gudykunst, 1994: 19-22; 1995).
Onzekerheid is daarom een van de factoren die zowel de motivatie van mensen om met anderen om te gaan als de effectiviteit van de ontstane communicatie in belangrijke mate negatief kan beďnvloeden. Daarbij gaat men dan te veel uit van bestaande stereotypen en vooroordelen over de groep in kwestie. Zowel de verkregen informatie tijdens het (nieuwe) contact met anderen als hun waargenomen gedrag worden dan conform de bestaande vooroordelen geďnterpreteerd.
6 Epiloog
Uit het voorgaande is gebleken dat politieke correctheid niet alleen betrekking heeft op taalgebruik, maar ook op andere aspecten van het emancipatieproces van sociale en etnische minderheidsgroepen. De term wordt, met andere woorden, gebruikt in relatie tot positieve actie, anti-discriminatie, cultuurrelativisme, feminisme, tolerantie en integratie. Als zodanig kan politieke correctheid met recht worden gezien als een visie of een ideologie.
Ondanks deze brede visie op politieke correctheid is in deze bijdrage slechts aandacht geschonken aan de talige aspecten ervan in het sociaal verkeer. Op dit terrein betekent politieke correctheid het ‘alert zijn op’ en ‘respect hebben voor’ de wensen en gevoelens van anderen. Onder meer om deze reden is er wat te zeggen voor de mening dat politieke correctheid niet met juridische middelen afgedwongen moet of kan worden. Eisen als ‘alert zijn op’ en ‘respect hebben voor’ kunnen moeilijk worden gecodificeerd omdat deze, onder andere, tijd-, plaats-, persoons- en situatiegebonden zijn.
Voorts is het in het algemeen moeilijk om een juiste en eenduidige grens te trekken tussen de verschillende vormen van politiek incorrect taalgebruik. Een uitspraak als “allochtonen moeten het land uit, want ze bedreigen onze cultuur” wordt juridisch anders gewogen dan een uitspraak als “het dragen van een hoofddoek door islamitische vrouwen is achterlijk”. Beide uitspraken zijn echter moreel verwerpelijk, onder andere omdat zij niet gestaafd worden door enig empirisch bewijs en omdat zulke uitspraken onder bepaalde omstandigheden tot stigmatisering van de groepen in kwestie leiden. Politiek incorrect taalgebruik kan met andere woorden in sommige gevallen negatievere gevolgen hebben voor de betreffende groep of door haar leden als meer beledigend worden ervaren dan in andere. Dit hangt veelal samen met factoren als de maatschappelijke positie van de groep in kwestie, zijn weerbaarheid en fysieke herkenbaarheid in de samenleving. Zo heeft een stigmatiserende uitspraak over etnische minderheden, vrouwen en gehandicapten meer invloed op hun kansen in de samenleving dan een soortgelijke uitspraak over ambtenaren, mannen of universitaire docenten.
Uit het voorgaande kan tenslotte worden geconcludeerd dat een negatief taalgebruik over anderen onaanvaardbaar moet worden geacht als dit bewust of onbewust, direct of indirect gebruikt wordt om de eigen belangen van de spreker(s) te dienen of wanneer de kans bestaat dat dit kan leiden tot stigmatisering van en intolerantie jegens anderen in de samenleving. Ook Ayim (1998: 475) komt tot een vergelijkbare conclusie. Zij is van mening dat “if we mean by political correctness social pressure to minimize sexual and racial harassment, to discourage homophobic, racist and sexist discourse within educational settings, and to curtail in general policies which continue to victimize oppressed groups, then political correctness is not merely correct, but morally obligatory as well”. De vraag blijft echter hoe de hierboven gebezigde termen ‘onaanvaardbaar achten’ en ‘moreel verplicht stellen’ gerealiseerd kunnen worden.
Het codificeren van de talige aspecten van politieke correctheid en het strafbaar stellen van incorrect taalgebruik is geen eenvoudige en ook geen gewenste zaak. Er ontstaat namelijk een dilemma. Het gevaar is niet denkbeeldig dat dan de suggestie wordt gewekt dat in het intergroepsverkeer niets negatiefs over andere groepen gezegd mag worden. Aan de andere kant kan bij het uitblijven van regelgeving ter zake de indruk ontstaan dat hier alles toegestaan is. Een middenweg kan bestaan uit het bewerkstelligen van publieke, kritische aandacht voor incorrecte uitspraken en gedrag. Het moreel onaanvaardbaar maken van zulk gedrag of het plaatsen ervan in de taboesfeer via allerlei gedragscodes kan net zo effectief zijn, en in sommige situaties zelfs effectiever, als het verbieden ervan via juridische middelen.
Afgezien van het voorgaande, of wellicht dankzij het voorgaande, is in de praktijk merkbaar dat deelnemers aan het debat over politieke correctheid minder genuanceerde standpunten innemen. Ze zijn voor of tegen deze ideologie zonder onderscheid te maken tussen inhoud of reikwijdte van de betreffende uitspraken. Politieke correctheid is als het ware een geloof geworden, waarbij voor- en tegenstanders geen oog hebben voor elkaars standpunten: het is een discussie tussen ‘good guys’ en ‘bad guys’, waarbij deze, afhankelijk van de politieke richting, steeds van rol wisselen.
N.B. Voor recente discussies over de multiculturele samenleving zie (Shadid: 2008).
Literatuur
Aerts, M. (1997). Lachen als je kwaad bent. Krisis, vol. 67, 88-91.
Andrews, E. (1996). Cultural Sensitivity and Political Crrectness: The Linguistic Problem of Naming. American speech: a quarterly of linguistic usage. 71(4), 389-404.
Ayim, M. (1998). Just how correct is political correctness? A critique of the opposition’s arguments. Argumentation: an International Journal on Reasoning, vol 12, no. 4, 445-480.
Barnlund, D.C. (1991). A transactional model of communication. In K.K. Sereno & C.D. Mortensen (eds.) Foundations of communication theory. (pp. 83-102). New York: Harper & Row.
Berger, C.R. (1986). Social cognition and intergroup communication. In W.B. Gudykunst (ed.) Intergroup communication. (pp. 51-61). London: Arnold.
Bloom, A. (1987). The closing of the American mind; how higer education has failed democracy and impoverished the Souls of today’s students. New York, Simon and Schuster.
Bourne, J. (1995). Boekbepreking van S. Dunant: The War of the Words: The political correctness debate. London , 1994. Race & class: the journal of the Institute of Race Relations. 36(3), p. 89-91.
Dijk, A.T. (1991). Racism and the press. London: Routledge.
Drury, S.B. (1996). Political correctness and the Neoconservative reaction. Interchange: A Journal of Educational Studies, vol. 27, 161-172.
D’Souza, D. (1991). Illiberal education: The politics of race and sex on campus. New York, The Free Press.
Fennema, M. (1997). Politieke correctheid: zelfverdediging of zelfverheerlijking? Krisis, vol. 67, 81-84.
Fortuyn, P. (1997). Tegen de islamiseering van onze cultuur: Nederlandse identiteit als fundament. Utrecht, Bruna.
Gitlin, T. (1995). The Demonization of Political Correctness. Dissent: a journal devoted to radical ideas and the values of socialism and democracy. 42(4), 486-497.
Groot, G. (1997). Het belang van het persoonlijke. Krisis, vol. 67, 85-87.
Gudykunst, W.B. (1995). Anxiety/uncertainty management (AUM) theory: Current status. In R.L. Wiseman (ed.) Intercultural communication theory. (pp. 8-58). Thousand Oaks: Sage Publications.
Gudykust, W.B. (1994). Bridging differences. Effective intergroup communication. California: Sage Publication.
Gudykunst, W.B. & Y.Y. Kim (1992). Communicating with strangers. An approach to intercultural communication. New York: McGraw-Hill.
Gudykunst, W.B. & M.R. Hammer (1983). Basic training design: Approaches to intercultural training. In D. Landis & R.W. Brislin (eds.) Handbook of intercultural training. Volume I: Issues in theory and design. (pp. 118-154). New York: Pergamon Press.
Hagendoorn, L. (1995): Intergroupbiases in multiple group systems: The perception of ethnic hierarchies in the Netherlands. European Review of Social Psychology, 6, 199-228.
Hewstone, M. & H. Giles (1986). Social groups and social stereotypes in intergroup communication. A review and model of intergroup communication breakdown. In W.B. Gudykunst (ed.) Intergroup communication. (pp. 10-26). London: Arnold.
Hoover, J. & L. Howard (1995). The Political Correctness Controversy Revisited: Retreat From Argumentation and Reaffirmation of Critical Dialogue. The american behavioral scientist. 38(7), 963-975.
Kim, H.J. (1991). Influence of language and similarity on initial intercultural attraction. In S. Ting-Toomey & F. Korzenny (eds.) Cross-cultural interpersonal communication. (pp. 213-229). London: Sage Publications.
Laermans, R. (1997). Het genot van de ideologie. Kritiek van de politieke correctheid. Krisis, vol. 67, 11-16.
Laird, M. (1994). The Constitutionality of Political Correctness. Communications and the law: a quarterly review. 16(3), 43-56.
Lee, H.O. & F.J. Boster (1991). Social information and uncertainty reduction during initial interactions. In S. Ting-Toomey & F. Korzenny (eds.) Cross-cultural interpersonal communication. (pp. 189-212). New York: Sage Publications.
List, G. A. van der (1992). Preadvies allochtonenbeleid. Prof. Mr. B.M. Telderstichting, Den Haag.
Loury, G. (1994). Self-Conesorship in Public Discourse: A Theory of “Political Correctness” and Related Phenomena. Rationality and society. 6(4), 428-461.
Lubbers,M., P. Scheepers & F. Wester (1998). Ethnic minorities in Dutch newspapers 1990-5. Patterns of criminalization and problematization. Gazette. The International Journal for Communication Studies, vol. 60, no. 5, 415-431.
Ministerie van Binnenlandse Zaken (1992). Maatschappelijk debat integratie. Den Haag.
Raffler-Engel, W. von (1988). The impact of covert factors in cross-cultural communication. In F. Poyatos (ed.) Cross-cultural perspectives in nonverbal communication. (pp. 71-104). Göttingen: Hogrefe.
Rasoel, M. (1990). De ondergang van Nederland: land der naieve dwazen. Amsterdam, Timmer Prods.
Reay, M. (1995). In What Way Could Political Correctness Be Beneficial? Rationality and society. 7(4), 493-496.
Robinson, C. (1994). US: The real world of political correctness. Race & class: the journal of the Institute of Race Relations. 35(3), 73-79.
Schwartz, H.S. (1997). Psychodynamics of Political Correctness. The journal of applied behavioral science. 33(2), 132-148.
Shadid, W. (2008): De multiculturele samenleving in crisis. Essays over het integratiedebat in Nederland. Gigaboek, Heerhugowaard, ISBN: 9789085481690.
Shadid, W. (1998). Grondslagen van interculturele communicatie: studieveld en werkterrein. Bohn, Stafleu van Loghum, Houten 1998.
Shadid, W. en P.S. van Koningsveld (1995). De mythe van het islamitische gevaar: hindernissen bij integratie. Kampen, Kok.
Spencer, M. (1994). Multiculturalism, “Political Correctness,” and the Politics of Identity. Sociological forum: official journal of the Eastern Sociological Society. 9(4), 547-568.
Tennekes, J. en A.W. Musschenga (1984). minderheden: Dilemma’s van een pluralistische samenleving. Filosofie en Praktijk, 3, 113-128.
Ting-Toomey, S. (1986). Interpersonal ties in intergroup communication. In W.B. Gudykunst (ed.) Intergroup communication. (pp. 114-126). London: Arnold.
Tonkens, E. (1997). Lang leve politieke correctheid!. Een pleidooi voor bevlogenheid. Krisis, vol. 67, 32-37.
Tonkens, E. (1997a). De (on)wil tot weten. Over feiten waarden en politiek correct denken. Krisis, vol. 67, 78-80.
Trepte, P. (1993). Partnering: Political Correctness or False Modesty? European competition law review: a quarterly review. 14(5), 204-216.
Weir, L. (1995). PC then and now: Resignifying political correctness. In Richer, S. & L. Weir : Beyond political correctness. Toward the inclusive university. (pp. 51-87). Toronto, University of Toronto Press.
Wilson, J.K.(1995). The myth of political correctness. Durham, Duke Unversity Press.
Wiseman, R.L., M.R. Hammer & H. Nishida (1989). Predictors of intercultural communication competence. International Journal of Intercultural Relations, vol. 13, 349-370.
Noten
1. Pas in april 1999 heeft het onafhankelijke weekblad De Groene Amsterdammer (jrg. 123, no. 17) een ‘special’ gewijd aan politieke correctheid. Bekende publicisten hebben gereflecteerd op dit thema, en kwamen helaas niet verder dan een summiere bespreking van de vraag of het politiek incorrect is om te zeggen dat een dergelijke samenleving niet bestaat.