Ook trots op het antidiscriminatiebeleid van de overheid?


BY: W. Shadid, 27-5-2008
Werkloosheid onder allochtonen vertoont een grillig beeld. discriminatieVolgens het CBS was 4% van de autochtonen in 1999 werkloos tegenover 13% van de allochtonen. Het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) liet voor 2005 cijfers zien van respectievelijk 9 en 20%, en zelfs 40% onder allochtone jongeren.

Voor 2007 wordt in de nota “Concretisering plan van aanpak discriminatie op de arbeidsmarkt” van Sociale Zaken en Werkgelegenheid dat op 23 april j.l. aan de Tweede Kamer is gestuurd gesproken van 3.7% en 10.1%. Werkloosheid onder allochtonen is met andere woorden continu bijna drie keer hoger dan onder autochtonen.
Werkloosheid onder deze groepen wordt vaak verklaard vanuit het perspectief van ‘blaming the victim’. Zij zouden te lui zijn, missen de noodzakelijke scholing en hechten weinig waarde aan onderwijs, terwijl de oorzaak veelmeer in verschijnselen als vooroordelen en discriminatie gezocht moet worden.
In de afgelopen drie decennia heeft de overheid toch talrijke maatregelen getroffen om de werkloosheid onder hen te bestrijden, zoals de Wet Bevordering Evenredige Arbeidsdeelname Allochtonen van 1994, diens opvolger de Wet SAMEN, het MKB-convenant, het convenant Grote Ondernemingen en de vele maatregelen van gemeenten. Door het uitblijven van sancties bij niet naleving was het voorspelbaar dat die vooral tot meer bureaucratie zullen gaan leiden. Immers, de wetten legden bedrijven slechts een rapportage verplichting op over de etnische samenstelling van hun personeelsbestanden. Zes jaar later concludeerde de ‘Task force Minderheden en de Arbeidsmarkt’ dat 80 procent van de bedrijven nog steeds geen allochtonen in dienst had. De houding van de overheid met betrekking tot directe, en indirecte vormen van discriminatie, zoals vooroordelen, nepotisme, onnodige eisen en de taal- en representativiteitsmoes (enkele ingrediënten van het glazen plafond), als meest hardnekkige barrières voor allochtonen, was echter overwegend passief, terwijl het effect van discriminatie keer op keer werd bevestigd. Onderzoek in opdracht van Sociale Zaken toonde in 2005 aan dat een derde van allochtonen discriminatie op het werk ervoer. De discriminatiemonitor van het SCP liet vorig jaar zien dat uitgestroomde allochtone HBO- en WO-studenten aanzienlijk vaker zonder werk bleven dan hun autochtone collega’s en dat dit niet te verklaren was uit verschillen met autochtonen voor wat betreft het afstudeercijfer, het niveau van opleiding, leeftijd en geslacht. Ander onderzoek heeft eveneens aangetoond dat allochtone jongeren twee tot drie keer minder kans hadden op een stageplaat. Maatregelen tegen discriminatie kwamen gewoonlijk echter niet verder dan het aankondigen van meer onderzoek, het instellen van commissies, voorlichting over beeldvorming, en het aansluiten bij bestaande maatregelen. Het hierboven genoemde kers verse nota van Sociale Zaken vormt hierop helaas geen uitzondering. De terughoudendheid bij het formuleren van effectieve maatregelen komt niet alleen doordat discriminatie zeer moeilijk aantoonbaar is, maar is eerder het resultaat van gebrek aan politieke durf. Zeker in een tijd waar werkgevers discriminatie als ‘risicovermijdend gedrag’ beschouwen, politici stigmatisering als ‘vrijheid van meningsuiting’ zien, en het verwerpelijke etnocentrisme als ‘trots op Nederland’ kwalificeren. Gedurfd beleid vereist het inzetten van krachtige instrumenten zoals ‘contract compliance’. Een maatregel dat onder andere door de Amerikaanse overheid voor datzelfde doel met succes werd ingezet en reeds in 1989 door de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid in Nederland is bepleit. Dat houdt in dat overheidsopdrachten vooral worden toegekend aan bedrijven die daadwerkelijk kunnen aantonen dat hun personeelsbestand een afspiegeling is van de etnische samenstelling van de bevolking. Politieke partijen in de coalitie weten dat in de samenleving thans geen draagvlak hiervoor gevonden kan worden, maar staan tegelijkertijd voor een dilemma. Enerzijds staat het treffen van pijnlijke maatregelen ten guste van allochtonen op de arbeidsmarkt gelijk aan politieke zelfmoord, maar anderzijds betekent het voortgaan op de huidige koers uitsluiting van allochtonen en bestendiging van een etnisch gedefinieerde onderlaag in de samenleving. Dit zijn helaas ideale ingrediënten voor meer polarisering en verscherping van de sociale spanningen, vooral in een tijd waar politieke partijen de etnische tweedeling voor demagogische doeleinden misbruiken. Voortzetting van de huidige koers is noch politiek, noch moreel verantwoord.

Prof.dr. W. Shadid is hoogleraar interculturele communicatie. Voor meer info zie de pagina “About”.