Columns website1

website1Deze coulms zijn het resultaat van wekelijkse korte reflecties van de webmaster op gebertenissen en debatten in de multiculturele samenleving over de positie van allochtonen. Over het algemeen zijn het reacties op uitspraken van en of lokaal- en landelijkbeleid dat is uitgedacht en die bovendien uitgebreide aandacht hebben gekregen in de media. Door gebrek aan tijd wordt deze pagina niet bijgehouden. Wel zijn de meeste columns verzameld in en uitgegeven in boekvorm. De titel is ‘De multiculturele samenleving in crisis. Gigaboek, Heerhugowaard, 2008.

Klik op een titel om de inhoud te lezen


De verdwaalde samenleving
Prof.dr. W. Shadid (week 2:2005)
Met de negatieve berichtgeving over de islam en moslims leek Nederland het afgelopen jaar getroffen te zijn door een media-tsunami. Journalisten en politici van diverse signatuur wedijverden wie de meest negatieve berichten over deze bevolkinsggroep als eerste kon openbaren. Sterker nog, er leek een wedstrijd te zijn in het creëren van zulke berichten als die niet onmiddellijk voorhanden waren. <br>Sommige integere politici hebben vanaf het begin geweigerd om aan deze mediahype deel te nemen. Niet uit angst voor politieke stellingname,of verlies van electoraat, maar zuiver uit een principiële afwijzing van de onjuiste en generaliserende toon van de berichtgeving. Een van deze politici is Jan Marijnissen van de SP die in een interview ondermeer reflecteert op de discussie in de media over de foto van Mohammed B. en de gebeurtenissen rond Knevel en zijn ismalvoorganger enerzijds en minister Verdonk die geen hand kreeg van een imam anderzijds. Hij zegt: “Dat spasme moet Nederland snel achter zich laten. Er wordt van alles geroepen, maar het zijn hoogstens rimpelingen in de vijver. Ik doe er niet meer aan mee. Ik ben niet in de Kamer gekomen om over alles iets te moeten weten, om elke dag klaar te staan voor commentaar op dingen die nergens over gaan.” Wellicht volgen er meer politici en journalisten met zulke heldere standpunten. De vraag naar negatieve berichtgeving moet doorbroken worden. Want een media-tsunami over de islam leidt niet tot directe fysieke en materiele, maar wel tot geestelijke schade waarvan de wederopbouw haast onmogelijk is. Wat nodig is, is het herstellen van de klassieke ‘politieke correctheid’.

 ‘Onderbuikpolitiek’ als leidmotief
Prof.dr. W. Shadid (week 3:2005)
De tragische gebeurtenis met de overleden Marokkaanse Nederlander, die na zijn dood onder de naam ‘de tasjesdief’ is bekend geworden, accentueert weer helaas de onderbuikpolitiek in Nederland. Als het om allochtonen gaat hebben politici er geen moeite mee om op de stoel van het Openbaar Ministerie en de rechter te gaan zitten. Over de doodgereden Marokkaanse Nederlander zei Kamerlid Wilders dat je zulke mensen moet “Oppakken, denationaliseren en het landuitzetten, dat is de enige manier.” Ook Minister Verdonk zei donderdag dat er wat haar betreft nog geen sprake is van moord. Hetzelfde geldt voor vertegenwoordigers van FORUM die onnadenkend met de wolven mee huilen en de Marokkaans Nederlandse gemeenschap teveel zelfbeklag verwijten. Onverantwoorde en provocerende uitspraken die een tweespalt drijven in de samenleving.inisters en Kamerleden en ongekroonde allochtone koningen laten zich geregeld door hun mediafixatie verleiden tot het doen van uitspraken die een Nederlandse politicus niet waardig zijn, maar eerder thuishoren in de politiek van de jaren dertig en veertig. Hoe onverstandig dat gedrag is bewijzen de ontwikkelingen in Hoog Catharijne, waar donderdagavond de politie is opgetreden tegen groepen Marokkaanse jongeren, die zich in groten getale in het Utrechtse winkelcentrum ophielden en zich provocerend opstelden. Met zulke uitspraken bewijzen genoemde politici de samenleving in ieder geval geen dienst. Wij hebben immers een rechtsstaat en voorkomen is nog steeds beter dan genezen. Wat nodig is, is het herstellen van de klassieke ‘politieke correctheid’.

 Het Kabinet van desintegratie
Prof.dr. W. Shadid (week 4: 2005)
Nederland krijgt weer een nieuwe raad bij, de zogenaamde integratieraad om de binding in de samenleving te versterken. Uit de ondertoon van de door de ministers gehouden toespraken kan men voorspellen, dat ook dit initiatief naar alle waarschijnlijkheid niet effectief zal zijn. ‘Blaming the victim’ en een tweedeling van de samenleving zijn bij dit plan helaas nog steeds het uitgangspunt, waardoor allochtonen zich in de kou voelen gezet. De premier sprak van wie in ‘ons’ land wil wonen dient de Nederlandse rechtsorde te respecteren, hetgeen doorgaat in de richting van ‘ons land’ versus ‘hun land’, en ‘wij’ respecteren de rechtsorde en ‘zij’ niet. Ook minister Verdonk liet zich in vergelijkbare woorden uit, en zal daarom eerder verdeeldheid dan binding bereiken.  Het is duidelijk dat de bewindslieden niet los kunnen komen van de fossiele opvatting dat Nederland geen immigratieland is en dat allochtonen een onderklasse in de samenleving zullen blijven. Om integratie te bewerkstelligen is meer nodig dan het oprichten van zulke raden in samenwerking met allochtone organisaties die door de overheid zelf worden gecreëerd en gefinancierd. Onontbeerlijk is de aanwezigheid van een kundig staatspersoon die zich durft te wagen aan een herdefiniëring van de Nederlandse identiteit. De boodschap dient te zijn dat ‘wij gedurende veertig jaar gefaald hebben in het maken van de noodzakelijke mentale omslag om Ali, Mohammad, Fatima en Umberto te respecteren en te accepteren als volwaardige Nederlanders. Respect en een gevoel van toebehoren zijn immers de basisvoorwaarden voor een vruchtbare dialoog. Wat ook nodig is, is het herstellen van de klassieke ‘politieke correctheid’. Helaas, zal het plan een domper vormen op de vele prijzenswaardige lokale integratie-initiatieven, waarvan wel een welgemeend respect en waardering uitgaat


Een klucht met allochtone narren in de hoofdrol
Prof.dr. W. Shadid (week 5: 2005)
Voor de buitenstaander heeft het zogenaamde ‘islamdebat’ in Nederland veel weg van een middeleeuwse klucht. Autochtone elite staat te applaudisseren voor allochtone narren die een ziekelijke mate van minachting voor moslims aan de dag leggen. Hoe sterker de minachting des te harder de media-echo en het applaus weerklinken. Helaas is de werkelijkheid bitter ernst en het anti-islamisme viert hoogtij. Bij het uiten van beledigingen, ook door gezagdragers, beroept men zich ten onrechte op het principe van vrijheid van meningsuiting. Een loffelijk principe dat ook door artikel 10 (lid 1) van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens wordt gegarandeerd en dat bedoeld was en is om onder andere zwakkeren weerbaar te maken en   en onderdrukten in staat te stellen zich legaal te verzetten. Gelukkig is er ook lid 2 van datzelfde artikel dat voorwaarden, beperkingen en sancties stipuleert om misbruik van dat recht te voorkomen. Een van de beperkingen is dat de vrijheid van meningsuiting de goede naam of de rechten van anderen niet mag schaden. De gediscrimineerde moslims maken echter nauwelijks gebruik van lid twee van dat artikel. Ze zijn hopeloos verdeeld, missen deskundigheid en organisatie, en hun zelfuitgeroepen vertegenwoordigers zijn om redenen van persoonlijk belang vleugellam, en herkauwen de geventileerde minachting. Om deze benarde situatie het hoofd te kunnen bieden, moet de hoop worden gevestigd op de jongeren uit hun midden die zich via voorlichting en juridische middelen kunnen gaan verweren. Dit kan het beste gebeuren via de oprichting van een stichting ter bestrijding van het anti-islamisme. Een bijkomend effect van zo’n jongerenstichting zou kunnen zijn het sturen van een signaal naar de Nederlandse samenleving toe met de mededeling dat moskeeorganisaties niet namens hen kunnen spreken. Zolang zo’n stichting niet bestaat, kan de vicieuze cirkel van stigmatisering niet worden doorbroken en het steeds woekerende anti-islamisme geen halt worden toegeroepen.


Het naïef-pragmatisme van LBR-directeur
Prof.dr. W. Shadid (week 6: 2005)
De directeur van de LBR pleit voor vermelding van etnische afkomst van delinquenten. Zie ook LBR website. Dit is een naïef pragmatische opvatting die niet zal leiden tot correctie van het heersende beeld over allochtonen, maar eerder tot meer vooroordelen en discriminatie jegens hen.
Allereerst omdat de media allochtone criminaliteit vaker zullen blijven rapporteren en sensationeler presenteren met als gevolg dat de negatieve beeldvorming zal voortduren . Dat type criminaliteit heeft namelijk een hogere nieuwswaarde; het gaat vaak over zaken zoals vrouwenbesnijdenis, eer- en bloedwraak. Verder zijn mensen op grond van hun vooroordelen geneigd om positieve informatie over de eigen groep en negatieve informatie over andere groepen beter te onthouden, intenser te beleven en anders te waarderen. Onderzoek laat zien dat als de buitenlandse nationaliteit van de dader bekend is, stigmatisering van de groep waartoe hij of zij behoort in de hand wordt gewerkt en de roep om strengere strafrechtelijke afhandeling wordt gestimuleert. Ook zijn mensen geneigd de oorzaak van het negatieve gedrag van leden van andere groepen in de centrale kenmerken van die groepen te zoeken. Hun positief gedrag wordt als het ware wegverklaard, dus toegeschreven aan geluk, uitzondering of aan overmatige inspanning van de enkeling. Tenslotte getuigt de opvatting van de LBR directeur van naïef pragmatische omdat het ten onrechte suggereert dat criminaliteit op een of andere manier in direct verband staat met etniciteit. Criminaliteit is overwegend een sociaal economische variabele en nauwelijks een culturele. Het is een armoede vraagstuk en kan alleen maar effectief worden aangepakt als dat  wordt erkend en de terzake overheersende cultuurthese wordt verlaten.  Wat ook nodig is, is het herstellen van de klassieke ‘politieke correctheid’.


Een Nederlandse imamopleiding? onverstandig!
Prof.dr. W. Shadid(week7 : 2005)
Sinds ongeveer 10 jaar is de Tweede Kamer bezig met een Nederlandse imamopleiding. Medio 2004 is een motie aangenomen om alleen nog imams die hun opleiding hier hebben gevolgd toe te staan.  Eind januari j.l was uiteindelijk de ‘kogel door de moskee’: het ministerie van Onderwijs heeft 1,5 miljoen euro toegekend aan de Vrije Universiteit (VU) in Amsterdam om een imamopleiding te starten.
Nog geheel afgezien van principiële kwesties (klik hier voor meer) zoals de scheiding tussen Kerk en Staat, de foutieve veronderstelling over het mogelijke conservatisme van islamitische jongeren en over de veronderstelling dat in Nederland opgeleide imams gezag zullen uitstralen en een grotere bijdrage zullen leveren aan de integratie, is de genomen beslissing onverstandig.
Allereerst zullen de afgestudeerde imams. om religieus inhoudelijke redenen geen baan kunnen vinden, als de opleiding zonder de betrokkenheid van de grote islamitische stromingen wordt opgezet. Wat betreft stromingen is de islam wellicht heterogener dan het christendom. Zich laten adviseren door invloedrijke personen uit de moslimgemeenschap en verwachten “de steun van de achterban” te krijgen, zoals de Rector van de VU onlangs heeft verklaard, zal een illusie blijken te zijn: de zogenaamde invloedrijke persoenen hebben zichzelf in die positie benoemd, of zijn door de Nederlandse overheid als zodanig aangemerkt. Van enige aanhang van de achterban is er in de meerderheid van de gevallen zeker geen sprake.
Nog afgezien van het voorgaande is de beslissing om reden van bekostiging van de eventueel aan te stellen imams onverstandig. De bestaande moskeeorganisaties zijn financieel niet draagkrachtig genoeg om een academisch opgeleide imam in dienst te nemen en te betalen volgens de regels van het Nederlandse arbeidsrecht. De grootste groep van de huidige imams worden meestal door de Turkse overheid betaald, en de rest is bij andere islamitische organisaties voor een karig loontje in dienst genomen.
Als ze dan geen imams uit het buitenland mogen aantrekken, zullen ze naar verwachting overgaan tot het aanstellen van hier verblijvende ‘ informele imams’. Een Nederlandse imamopleiding zal dan een averechts effect hebben.
Een en ander brengt met zich mee dat de imamopleiding die straks aan de VU zal gaan starten imams zal gaan afleveren die alleen bij de sociale dienst emplooi zullen kunnen vinden. Het hieraan uitgegeven bedrag zal dan ook nutteloos besteed  blijken te zijn. Het tragische is echter dat niemand hiervoor politiek aansprakelijk zal kunnen worden gesteld.

 Lichtbundels en Nederlandse tolerantie
Prof.dr. W. Shadid (week 8: 2005) Moskeen, islamitische kleding en gebedsuitingen worden in Nederland steeds meer als taboe beschouwd. Discussies over het dragen van een hoofddoek op school en tijdens het werk alsmede de plannen van het gemeentebestuur van Rotterdam  om de bouw van minaretten te willen verbieden zijn inmiddels algemeen bekend.
Helaas is er weer een nieuwe trend in de maak. Het moskeebestuur in Hoofddorp heeft aangekondigd geen geluidsinstallatie te gaan gebruiken om een keer in de week op te roepen tot het gebed, maar lichtbundels gaat inzetten om geen ‘lawaai’ te maken en de buren niet voor het hoofd te stoten, In datzelfde kader heeft een onderzoeker van het LBR enkele maanden geleden gepleit voor een andere moderne techniek, namelijk het inzetten van de SMS.
Het zoeken van alternatieven om op te roepen tot het islamitische gebed is eigenlijk niet nodig., Volgens de voorschriften van de islam is het gebruik van geluidsversterking niet strikt noodzakelijk. De introductie daarvan is in Nederland bedoeld geweest voor gelijke bejegening van religieuze groepen, want gemeentelijke verordeningen staan kerken toe om hun  kerkklokken een keer in de week te luiden. Wanneer men nu bij moskeen lichtbundels en SMS gaat inzetten raakt juist dat nobele doel  verloren.
Als zulke plannen doorgaan, zijn we  niet ver verwijderd van het verschijnsel van ‘schuilmoskeen’ die dan in tal van opichten vergelijkbaar zijn met de historisch bekende ‘schuilkerken’. Deze zijn in Nederland  ontstaan na het verbieden van het katholieke geloof als gevolg van de oorlog tegen Spanje.
De afwijzing van het gebruik van lichtbundels en SMS betreft niet de vorm daarvan, maar de redenen die daaraan ten grondslag liggen.. De initiatieven zijn een knieval voor het groeiende anti-islamisme. Nederland zal dan ook de geschiedenis ingaan als land waar de oproep tot het gebed een keer in de week is vervangen door geluidloze lichtbundels, om buren van moskeegebouwen niet te belasten. Voor het imago van een land dat nog maar kortgeleden een ‘gidsland’ wilde zijn op het terrein van religieuze tolerantie, zou zo’n ontwikkeling erg telleurstellend moeten zijn.


Nogmaals de imamopleiding
Prof.dr. W. Shadid (week 9: 2005)
Het besluit van het ministerie van onderwijs om 1.5 miljoen Euro toe te kennen aan de VU om een ‘islamitische theologische opleiding’ te starten die studenten uiteindelijk gaat opleiden tot imams en ‘islamitische geestelijke verzorgers’, heeft zeker enige beweging bewerkstelligd onder moslimorganisaties. Onder druk van dat besluit en de beleidsvoornemens van de overheid om zo snel mogelijk een Nederlandse imamopleiding op te richten, hebben het Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO) en de Shi’itische Islamitische Raad (SIR) verklaard per 1 september 2006 een eigen islamitisch instituut te gaan oprichten om imams op te leiden. Dat de overheid zo’n besluit heeft genomen zonder overleg te plegen met het orgaan dat zijzelf heeft gecreëerd om met moslims in contact te treden, is spijtig en laat zien dat officiële instanties dat orgaan niet genoeg serieus nemen. Juist in zulke kwesties had zo’n organen de belangrijkste gesprekspartner van de overheid moeten zijn.
Voorts moet opgemerkt worden dat zowel de VU als de beide islamitische organisaties belangrijke lessen uit de geschiedenis verwaarlozen, waardoor de beide initiatieven waarschijnlijk weinig kans van slagen zullen maken.
De VU die haar bestaan als confessionele universiteit te danken heeft aan de overtuiging dat andere universiteiten niet in staat zijn om een wetenschap over te dragen die geïnspireerd is door haar visie op het christelijke geloof, meent wel in staat te zijn een islamitische theologische opleiding op te zetten, die uiteindelijk islamitische geestelijke leiders zal gaan opleveren.
Ook de moslimorganisaties zelf vergeten op hun beurt de inhoudelijke verschillen die eeuwen lang tussen hun stromingen bestaan. Ieder van de genoemde organisaties behoort tot een andere stroming in de islam, respectievelijk de sunnitische en de shi’itische; stromingen die op tal van theologische vraagstukken fundamenteel van elkaar verschillen. Naar verwachting zullen ze in de praktijk het ook niet eens kunnen worden over de geschikte inhoud van een gemeenschappelijke opleiding van hun geestelijke leiders. De lidorganisaties van het CMO en de SIR maken namelijk deel uit van grotere internationale verbanden en zullen dan ook door die verbanden worden teruggefloten. Twee specifiek imamopleidingen ligt dan ook meer voor de hand en heeft mijns inziens meer kans van slagen.
Aangezien niet te verwachten valt dat het aantal studenten van islamitische achtergrond dat voor zo’n opleiding in aanmerking wil komen de oprichting van twee opleidingen rechtvaardigt, is het verstandiger om de Nederlandstalige islamitische student een beurs te geven om de theologische basisopleiding aan een internationaal erkende universiteit in binnen- of buitenland te laten volgen. De specifieke kennis die nodig is voor de hulpverlening in de Nederlandse context kan daarna ook hier worden bijgebracht. Zo’n plan is meer haalbaar, goedkoper en minder paternalistisch dan de huidige plannen. Het is een misvatting om te veronderstellen dat de in het buitenland opgeleide imams meer fundamentalitisch zullen zijn dan die imams die eventueel in Nederland hun opleiding hebben genoten.


Moslims weer als zondebok
Prof.dr. W. Shadid(week 10: 2005) Sinds de Oudheid is het gebruikelijk om ‘de vreemdeling’ de schuld toe te schuiven bij mistanden en rampen in de samenleving. Dat dit verschijnsel nog steeds opgeld doet wordt overduidelijk geïllustreerd door twee persberichten van de afgelopen week.
Het eerste bericht betreft de uitspraak van minister Hoogervorst dat met name moslims weigeren op religieuze gronden orgaandonor te worden, terwijl ze wel een donororgaan willen ontvangen als ze dat nodig hebben. Dat deze uitspraak de gehele islamitische gemeenschap voor de zoveelste keer ten onrechte stigmatiseert als profiteurs bewijzen de cijfers met betrekking tot de orgaandonatie in Nederland. Slechts 20 procent van de Nederlanders (autochtoon en allochtoon) van achttien jaar en ouder heeft toestemming gegeven voor orgaandonatie. Sterker nog, Europese cijfers tonen aan dat in Nederland slechts “7% van het aantal mensen dat in een ziekenhuis sterft door een hersenbloeding, een verkeersongeval, of een ongeluk – de voorwaarden voor het geschikt zijn als orgaandonor – doneert”. In Zweden is dat nog lager (4.8%) en in Spanie (10.4%). Om nu juist expliciet naar moslims te verwijzen als onbereidwillig is daarom demagogisch en speelt in op de onderbuikgevoelens in de samenleving, om een falend beleid terzake te camoufleren. Het is dan ook terecht dat het CMO stelling neemt tegen deze uitspraak van de minister. Onjuist is echter de oproep van het CMO om samen met de minister een voorlichtingscampagne bij moslims te beginnen. Moslims, wie die ook mogen zijn, vormen een onderdeel van de samenleving en zullen zoals andere groepen door een algemene nationale voorlichtingscampagne over orgaandonatie, benaderd moeten worden. Een specifieke campagne voor hen alleen, wekt ten onrechte de indruk dat zij de nalatige partij terzake zijn.
Het tweede persbericht dat duidelijk illustreert dat moslims als zondebok worden gebruikt wordt gepresenteerd in het dagblad Trouw. De krant kopte “Wiegel: Handen af van de moslimschool”, als of de voormalige VVD-leider de islamitische school expliciet heeft verdedigd. Zijn uitlating was echter van


De nieuwe koranvertaling
Prof.dr. W. Shadid (week11: 2005)
Vertalingen van de koran hebben in de geschiedenis geregeld tot verhitte discussies geleid. Belijdende moslims beschouwen de koran letterlijk als het woord van God en vinden dat iedere vertaling een inbreuk doet op de heiligheid van de tekst. Uiteindelijk is men overeengekomen dat zulke teksten geen letterlijke vertalingen zijn, maar interpretaties. De Lahore tak van de Ahmadiyya-beweging heeft afgelopen donderdag een nieuwe koranvertaling het licht doen zien en aan minister Verdonk aangeboden. Andere islamitische bewegingen in Nederland hebben negatief gereageerd en aangekondigd de nieuwe vertaling niet te gaan gebruiken, omdat zij de Ahmadiyya-beweging niet als echt islamitisch beschouwen.
Opvallend is dat bij de presentatie sterk de nadruk is gelegd op de moderniteit van de vertaling en op de toegankelijkheid ervan voor jongeren. De tekst zou in een historische context zijn geplaatst en van vele noten zijn voorzien zodat lezers de teksten beter kunnen begrijpen zonder afhankelijk te zijn van derden. Gezien de wijze van aanbieding en de nadruk op de moderniteit van de vertaling wilde de Ahmadyya waarschijnlijk de samenleving laten zien dat hun beweging een ‘moderne’ visie op de islam heeft in tegen stelling tot de visies van andere islamitische stromingen die dan ook als behoudend worden getypeerd.  Echter, omdat de media de conservatieve visie van deze beweging op het christendom en op homoseksualiteit, zoals verwoord in de nieuwe vertaling en in interviews, naar voren hebben geschoven, is dat doel te niet gedaan. Ook opvallend is het onbegrip van ‘moslimsvertegenwoordigers in het CMO’ over de rol en de plaats van de koran in de islam. Desgevraagd erkent de secretaris van het CMO dat moslims in Nederland behoefte hebben aan een moderne koranvertaling, waarin praktische vragen worden beantwoord. ‘In de koran wordt niets expliciet over orgaandonatie gezegd Op dat soort moderne vraagstukken moeten moderne vertalingen inhaken’, aldus de secretaris. Of dergelijke kwesties ook in de koran moeten worden opgenomen, is echter maar de vraag. Antwoorden op maatschappelijke vraagstukken worden in de regel gegeven via allerlei andere bronnen van de islamitische wetgeving zoals bijvoorbeeld de Soenna (uitspraken en daden van de profeet), de analogie (Kiyas of jurisprudentie), de ijma’ (consensus) en de ijtihad (zelfstudie van schriftgeleerden), die de koran altijd als basis hebben. Er zijn dan ook talrijke boeken gepubliceerd over eigentijdse kwesties als orgaandonatie, gezinsplanning en (gerechtelijke) lijkschouwing. In de betreffende teksten wordt steeds verwezen naar koranteksten die ter zake relevant zijn. Belijdende moslimjongeren hebben dan ook meer aan de vertaling van dergelijke moderne interpretaties dan aan een toegevoegde noot in een vertaalde tekst van 610 n.c.
Dat de verschillende groepen emotioneel reageren op elkaars activiteiten en uitlatingen is begrijpelijk. Verschillen in religieuze opvattingen zijn niet makkelijk te overbruggen, omdat ze de basis van de religieuze identiteit vormen . Het zou echter verstandiger zijn wanner ze de handen ineen slaan om gezamenlijk het hoofd te bieden aan de steeds negatiever wordende imago van de islam in Nederland.


Openbaarmaking asieldossiers is middeleeuws
Prof.dr. W. Shadid (week12: 2005)
Een meerderheid van de Tweede Kamer heeft in een spoeddebat het plan van minister Verdonk gesteund om  informatie uit het dossier van individuele asielzoekers openbaar te maken wanneer deze de media opzoeken om te  klagen over de behandeling van hun asielverzoek. Met dat plan wil Verdonk zich verdedigen tegen de aantijgingen van uitgeprocedeerde asielzoekers die het afgelopen jaar in de media zijn verschenen.
Teleurstellend waren de reacties van de grootste oppositie partij, de PvdA en die van  het College Bescherming Persoonsgegevens die moet waken over ons recht op privacy. Eerstgenoemde heeft in de kamer begrip getoond voor het standpunt van de minister en heeft dan ook voor het plan gestemd. Ook het College Bescherming Persoonsgegevens heeft het betreffende plan niet afgekeurd, maar slechts de minster verzocht om de openbaarmaking van de dossiers alleen in uitzonderlijke gevallen te doen.
Dat de minister zich in het  nauw voelt gedreven door de kritiek vanuit de samenleving op de onzorgvuldige behandeling van vele asielaanvragen is begrijpelijk. Het getuigt echter niet van zelfverzekerdheid wanneer een overheid het eigen beleid wil gaan verdedigen met behulp van dreigementen in de richting van de (benadeelde) doelgroep. Een overheid hoeft zich niet in bescherming te nemen tegen een individuele asielzoeker, zelfs ook niet wanneer deze met foutieve informatie de media opzoekt om voor de eigen zaak te pleiten. De imago van de overheid is minder makkelijk te  schaden dan de belangen van de individuele burger. Ook de consequenties voor de beide partijen zijn  onvergelijkbaar.
Uitgeprocedeerde asielzoekers handelen vanuit de drang voor zelfbehoud en zullen zeer zeker in enkele gevallen foutieve informatie aan de media verschaffen om hun zaak te bepleiten. Maar om als straf hun  persoonlijke gegevens die aan dezelfde overheid zijn toevertrouwd op straat te strooien doet wel erg middeleeuws aan. Dit is een moderne democratie niet waardig. De overheid kan volstaan met verwijzing naar zorgvuldig gevolgde procedures en eventuele rechterlijke uitspraken terzake. Asielzoekers die uit angst voor het eigen leven een ondemocratische overheid in het land van herkomst zijn ontvlucht worden op deze manier wederom geconfronteerd met intimidatie en dreigementen van een andere overheid. Terecht hebben GroenLinks en de SP dan ook tegen het plan gestemd. Volgens hen doet het plan een “inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van mensen”, en kwalificeerden  het als ,,machtsmisbruik” en als ,,een intimidatie strategie”.


Gemeente Den Haag schendt godsdienstvrijheid
Prof.dr. W. Shadid (week13: 2005) Een andere heroïsche maatregel van de overheid inzake het allochtonenbeleid is de vorige week genomen in de gemeente Den Haag. Een  islamitische man die uit geloofsovertuiging weigert een vrouwelijke medewerkster van de gemeente de hand te  drukken is zijn uitkering kwijt geraakt. Volgens zijn advocaat werd deze werkzoekende man eerst met 10 procent gekort, daarna met 20 procent en een maand later werd zijn gehele uitkering ingehouden. De kritiek op de weigering van het handrukken die sporadisch nog voorkomt bij conservatieve moslims wordt hoofdzakelijk ingegeven door het gegeven dat dit gebruik als niet respectvol tegenover vrouwen wordt  beschouwd. Dit misverstand is met name veroorzaakt door het optreden van minster Verdonk toen enkele maanden geleden een Tilburgse imam weigerde haar de hand te drukken. Zij zei toen ten onrechte: Ik vind dit onacceptabel, want als vrouw ben ik gelijkwaardig  aan u. Het verbod op het handdrukken tussen mannen en vrouwen die nog steeds voorkomt bij sommige islamitische stromingen heeft weinig te maken met gebrek aan wederzijds respect. Respectvolle  begroeting vind wel degelijk plaats, maar op een andere manier. In het geval van de hierboven genoemde Tilburgse imam ging dat als volgt: hij bood zijn excuses aan en begroette de minister met een buiging. Hij zei letterlijk: “Met alle respect, maar ik mag een vrouw geen hand geven. Dat mag niet van de islam”. Dat de minister uit deze wijze van begroeting weinig respect heeft kunnen afleiden, zegt meer over haar bedoelingen met het incident dan over het begroeten zelf. Geen begrip kunnen opbrengen voor het standpunt van de imam, hoe primitief dat ook moge zijn, getuigt pas van het bewust onthouden van respect en waardering. Het gedrag van de imam wordt immers beschermd door godsdienstvrijheid. Achteraf heeft de minister terecht de zaak laten rusten en heeft zich niet laten verleiden door het standpunt van het onafhankelijke Tweede Kamerlid Lazrak die puur uit onwetendheid haar vroeg na te gaan of de imam niet kon worden aangepakt wegens ongelijke behandeling op grond van geslacht. Wat de minister en Lazrak wellicht niet weten is dat in de islamitische wereld het betreffende gebruik  nog meer bij vrouwen voorkomt dan bij mannen. En dat betekent in geen geval dat de vrouwen in die kanden de mannen in kwestie niet willen respecteren.
Dat dit door menigeen in Nederland als middeleeuws wordt gezien, is begrijpelijk. Maar om zo’n gebruik dat ook nog binnen de vrijheid van godsdienst valt te plaatsen te bestraffen met het korten of stopzetten van de uitkering, is onacceptabel. Men tast daarmee niet  alleen de persoonlijke vrijheid van burgers aan, maar ontneemt hun de bronnen van hun primaire levensbehoeften. En dat is pas tegen de wet en tegen alle internationale verdragen.


Interetnische rellen liggen op de loer
Prof.dr. W. Shadid (week14: 2005) Nederland stond in de geschiedenis bekend als een veilig toevluchtsoord voor andersdenkenden. Groepen uit den vreemde die in het land van herkomst werden vervolgd zochten een verblijfplaats waar ze hun religie, politieke of wetenschappelijke ideeën vrijelijk konden uiten. Het ging daarbij niet alleen om Vlamingen, Walloniers, Engelsen en Fransen, maar ook om Turken, Spanjaarden en Armeniërs. De duizenden Sefardische Joden die in de 15e en 16e eeuw uit Spanje zijn gevlucht, zijn hiervan de bekendste groepen.
De vluchtelingen vonden hier niet alleen een veilige woonplaats, maar werden ook overwegend als gelijken behandeld. Dat recht op gelijke behandeling is zelfs gesanctioneerd door het beginsel van non-discriminatie in artikel 1 van de Grondwet. Dit artikel luidt: ‘Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan.’
Dat beeld van Nederland als land van vrijheid en tolerantie bleef bestaan tot omstreeks de jaren negentig. Sindsdien is dat helaas geheel veranderd. In schril contrast met het verleden worden heden ten dage islamitische scholen in brand gestoken, in toenemende mate hakenkruizen geschilderd op joodse en islamitische voorzieningen, extreemrechtse ideeën als journalistieke vermaak gepresenteerd en interetnische spanningen zijn aan de orde van de dag.
De verharding in de samenleving en de verhoging van de interetnische spanningen zijn duidelijk af te leiden uit de verhoogde emigratie en de toename van interetnische incidenten. Het wegtrekken uit Nederland is voor allochtonen zelfs een nastrevenswaardige optie geworden, getuige de toenemende terugkeer van de hier geboren en opgeleide tweede en derde generatie jongeren van Turkse achtergrond. Hun voornaamste motief is dat ze zich hier ‘niet meer thuis voelen’.
De verharding in de samenleving en de verandering van het beeld van Nederland als tolerante samenleving is hoofdzakelijk toe te schrijven aan het ongecontroleerde gebruik van het beginsel van vrijheid van meningsuiting. De Grondwet garandeert dat recht zolang de gedane uitspraken niet als beledigend worden ervaren door de groep waarop ze betrekking hebben. Opinie makers en politici van rechtse signatuur ontdekten echter dat negatieve uitlatingen over moslims tot media-aandacht en tot politiek gewin konden leiden. Ze worden gepresenteerd als kunst, cultuur en literatuur, of als politieke reacties op emotievolle gebeurtenissen. Dat zulks richting moslims en de islam steeds toeneemt betekent niet alleen dat met name rechtse politici onverantwoord bezig zijn met het integratiethema, maar dat ook de juridische definiëring van de term ‘beledigende teksten’ niet meer toereikend is, getuige de recente vonnissen terzake. Als men zich daar niet bewust van wordt en als een herdefiniëring van de term ‘beledigende teksten’ nog lag op zich laat wachten, zijn interetnische rellen een kwestie van tijd. Het tragische van dit alles is dat dan alleen ‘het slachtoffer’ daarop aangesproken wordt en de schuld in de schoenen geschoven zal krijgen.


Zwartboek discriminerende bedrijven is prijzenswaardig
Prof.dr. W. Shadid (Column 15: 2005)
Een linkse meerderheid in de Amsterdamse gemeenteraad heeft besloten jaarlijks een zwartboek van bedrijven te publiceren die allochtone werknemers en sollicitanten discrimineren. Men is van plan een meldpunt discriminatie voor de Amsterdamse arbeidsmarkt in het leven te roepen. Zowel ‘Bad practice’ als ‘good practice’ –bedrijven kunnen aangemeld worden. De wethouder Sociale Zaken van dezelfde gemeente verzet zich daartegen. Hij vreest de negatieve economische gevolgen en is helaas voornemens alles in het werk te stellen om het plan tegen te houden.
Om tal van redenen is het plan een prijzenswaardig initiatief en verdient de nominatie voor de anti-discriminatie prijs, en niet op de laatste plaats omdat het gezien het huidige maatschappelijke klimaat een zeer gedurfd plan is. Sinds jaar en dag laten zowel wetenschappelijke onderzoekingen als landelijke meldpunten voor discriminatie zien dat allochtonen geregeld gediscrimineerd worden op de arbeidsmarkt. Het meest recente is het onderzoek dat in opdracht van de staatssecretaris van Sociale Zaken is uitgevoerd en drie dagen geleden aan de Tweede Kamer is aangeboden. Daaruit blijkt dat eenderde van de allochtonen discriminatie op het werk ervaart, of wel eens ervaren heeft. De bewindsman is overtuigd dat discriminatie en negatieve beeldvorming belangrijke belemmeringen zijn voor allochtonen om aan een baan of een stageplaats te komen.
Maatregelen tegen discriminatie worden echter maar mondjesmaat genomen, of zijn ineffectief, omdat de schuld voor werkloosheid meestal bij de slachtoffers zelf wordt gezocht. Ook het zo net genoemde onderzoek beveelt zulke ineffectieve maatregelen aan. Zo zouden allochtone jongeren de taal beter moeten leren en de school niet vroegtijdig moten verlaten, terwijl werkgevers slechts voorgelicht moeten worden over culturele verschillen die er bestaan met allochtone jongeren. Ineffectieve ‘blaming the victim’-adviezen die zo uit een rapport van de jaren tachtig geplukt hadden kunnen zijn. Het Amsterdamse initiatief is daarentegen vernieuwend, uniek en zoekt de schuld voor de huidige situatie ook bij de werkgevers zelf. Desalniettemin is het m.i. moeilijk, zo niet onmogelijk om te effecturen. Bedrijven die zich benadeeld voelen, zullen dan ook naar de rechter stappen. Bewuste discriminatie is moeilijk juridisch aan te tonen en naar verwachting zal het ‘zwartboek’ dan ook nauwelijks beschreven worden. Ik verwacht meer heil van andere onorthodoxe maatregelen als ‘contract complience’ (d.i. het geven van opdrachten aan bedrijven die kunnen aantonen een personeelsbestand te hebben dat een afspiegeling vormt van de etnische samenstelling van de gemeente); quotering (bedrijven verplichten hun personeelsbestand aan de etnische samenstelling van de gemeente aan te passen) en ‘last but not least’ pleiten voor het omkeren van de bewijslast van discriminatie. Dit alles doet niets af aan het prijzenswaardige initiatief van de gemeente Amsterdam.


Moslims bij het CDA?
Een onverstandige keuze!!
Prof.dr. W. Shadid (Column 16+18: 2005)
Afgelopen week heeft de directeur van het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA gesteld dat moslims in Nederland meer hebben aan het CDA als politiek onderkomen dan aan een eigen moslimpartij. De islam zou een eenduidige politieke filosofie missen en zou geen helderheid verschaffen over de status van de sharia in relatie tot de wereldlijke wetten. Ook zouden islamitische landen niet zelden dictatoriaal worden geregeerd waardoor de islam geen denktraditie zou hebben ontwikkeld over de zelfstandige rol van de politiek. Opvattingen die hoofdzakelijk berusten op  gebrek aan kennis en scholing op het terrein van de islam en de islamitische wereld, en niet anders zijn dan echo’s van borreltafel-deskundigheid.
In het onderstaande zal de stelling worden verdedigd dat allochtonen, en in het bijzonder moslims die op het CDA stemmen vroeg of laat zichzelf zullen tegenkomen. Hiervoor zal gebruik worden gemaakt van opvattingen van de CDA-voorman in de Tweede Kamer die geventileerd zijn naar aanleiding van het debat over het rapport van de Commissie Blok. (zie daarvoor de website van de CDA-voorman)
Allereerst pleit het CDA voor afschaffing van de dubbele nationaliteit, omdat deze een gebrek aan loyaliteit aan Nederland zou impliceren. Deze opvatting is echter gebaseerd op verkeerde premissen. Er is geen bewijs voorhanden dat een dubbele nationaliteit zou leiden tot een gebrek aan loyaliteit voor het nieuwe land. Transnationalisme en bi-culturele identiteiten zijn heden ten dage normale verschijnselen die steeds veel vaker voorkomen. Ook is er evenmin bewijs aanwezig voor de impliciete veronderstelling dat het verbieden van twee nationaliteit de loyaliteit naar het nieuwe land zou versterken.
Voorts pleit het CDA voor  beperking van de huwelijksmigratie. Het CDA vindt het zorgelijk dat  huwelijkspartners worden gekozen omdat ze volgens traditionele islamitische waarden en normen leven en niet verwesterd zijn. Daaruit spreekt volgens de partij een wantrouwen tegen de Nederlandse samenleving en tegen de kernwaarden die hier in het Westen gelden. Deze opvatting is niet alleen simplistisch maar is ook ontbeargumenteerd. Het CDA tracht net als de media de nadruk te leggen op de mannelijk allochtone Nederlanders die om de zonnet genoemde reden hun bruiden uit de landen van herkomst halen. De cijfers laten echter zien dat er net zoveel vrouwelijke allochtonen zijn die hun bruidgommen uit het buitenland laten overkomen. Dit type huwelijken wordt niet veroorzaakt door verwerping van westerse levensstijlen en een wantrouwen naar de Nederlandse samenleving, maar door een veelheid van factoren van sociale, economische en culturele aard.
Andere allochtoon- onvriendelijke maatregelen waarvoor het CDA pleit is het tegengaan van de opleiding van deze groepen in de eigen taal en cultuur, omdat dat volgens haar begrepen moet worden als een keuze tegen de Nederlandse samenleving en vóór de waarden van het land van herkomst. Waarom dat zo is, wordt echter evenmin uit de doeken gedaan. Tenslotte pleit men voor de inperking, of zelfs voor het laten vervallen van het recht op gezinshereniging, want volgens deze partij is het de immigrant zelf die bewust kiest om de gezinsband voor jaren te verbreken. Het behoeft geen betoog dat dit voorstel in strijd is met Europese regels en internationale verdragen die het recht van elk kind op het leven in gezinsverband garanderen.
De hierboven genoemde opvattingen van het CDA zijn paternalistisch, demagogisch en allochtoon- onvriendelijk. Het CDA probeert daarmee politiek gewin te behalen omdat het negatieve klimaat jegens moslims in Nederland een vruchtbare bodem vormt voor zulke ideeën. Belijdende personen van islamitische achtergrond die op het CDA stemmen, omdat deze partij religieuze waarden zou verdedigen die vergelijkbaar zijn met de islamitische, komen op sociaal-economisch en maatschappelijk terrein bedrogen uit. Ook hebben zij weinig aan een eigen politieke partij. Deze zou alleen leiden tot versplintering en tot verlies aan politieke slagvaardigheid. Moslims zullen bij bestaande links georiënteerde politieke partijen een beter onderkomen hebben, maar zeker niet bij het CDA.


CDA:  Denk aan ‘de splinter en de balk’
Prof.dr. W. Shadid (Column 17: 2005)
Vorige week is de opmerking van de directeur van het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA over de geschiktheid van zijn partij als politiek onderkomen voor moslims onder de loep genomen. Hij zei dat moslims in Nederland meer hebben aan het CDA als politiek onderkomen dan aan een eigen moslimpartij. Hij maakte bovendien de opmerking dat de islam een religie is die zich van nature niet altijd verbindt aan de grondbeginselen van de democratische rechtsstaat. Ook omschreef hij deze religie als de snelst groeiende religie in het Westen.
In het onderstaande zal worden verdedigd dat dergelijke uitspraken onjuist, selectief en bevooroordeeld zijn. Zo is de uitspraak over de groei van de islam demagogisch en naar alle waarschijnlijkheid bedoeld voor de geruststelling van de achterban. De opmerking straalt immers de gedachte uit dat deze religie weliswaar snel groeit, maar dat tegelijkertijd het CDA daarvan bewust is en deze vermeende groei in de gaten houdt. Hoe dan ook, de constatering is rekentechnisch onjuist. Als men de cijfers over allochtonen in Nederland onder de loep neemt ziet men als snel dat groepen die met moslims worden aangeduid nog geen 25% van alle westerse en niet-westerse allochtonen in Nederland vormen. Als groepen afkomstig uit andere westerse landen zoals Polen, België, Duitland, Griekenland, Italië, en Spanje mee worden gerekend als immigranten, dan ziet men vrij snel dat juist het christendom en niet de islam de snels groeiende religie in Nederland is.
Wat betreft de opvatting over het antidemocratische gehalte van de islam, is de CDA-voorman ook onjuist geïnformeerd en selectief. Alle moderne discussies aangaande diverse hedendaagse maatschappelijke ontwikkelingen die zich binnen de islam en de islamitische wereld afspelen blijken hem te ontgaan. Zoals gebruikelijk in Nederland wordt als het om de islam gaat slechts verwezen naar middeleeuwse teksten en opvattingen van schriftgeleerden, terwijl als het christendom in het geding, men juist de normen en waarden van de seculiere staat toeschrijft aan ontwikkelingen binnen het christendom zelf.
De selectiviteit van de CDA-voorman wordt bovendien duidelijk als hij in de bespreking van het antidemocratische gehalte van de islam, bewust het christendom, of althans bepaalde stromingen daarbinnen buitenbeschouwing laat. Nederland telt meer dan een miljoen orthodoxe, lees fundamentalistische christenen, wat kwantitatief gezien meer is dan alle belijdende en niet belijdende moslims die in Nederland verblijven bij elkaar. Politiek gezien zijn de orthodox christelijke groepen in de Tweede Kamer vertegenwoordigd door de ChristenUnie (CU), de Staatkundig Gereformeerde Partij (SGP) en zelfs door enkele kamerleden van het CDA zelf.
Orthodoxie heeft vele gezichten. Het kan betrekking hebben op eenvoudige levensnormen, of kan zich uitstrekken tot algemene, maatschappelijk relevante, levensfilosofieën die een hele samenleving beïnvloeden. Wie bijvoorbeeld de SGP-website op zondag probeert te bereiken, krijgt de mededeling dat zondag een dag is om op adem te komen, en “dat tegen deze achtergrond de SGP-site ‘gesloten’ is”. Ook met de bijbel als richtsnoer discrimineren ze vrouwen en homos en verwerpen tegelijkertijd de scheiding tussen kerk en staat. De ChristenUnie pleit bijvoorbeeld voor een “christelijke staat” en de SGP vecht voor een “theocratische heerschappij”; standpunten die in hun partijprogramma’s worden onderstreept.Ook duidelijke antidemocratische opvattingen huldigen ze met betrekking tot de positie van de vrouw. Zij gaan van het standpunt uit dat krachtens de scheppingsorde mannen en vrouwen eigen specifieke taken en posities in de samenleving hebben waarbij de man het hoofd is van de vrouw. Sterker nog, de bijbel beveelt vrouwen aan om aan hun mannen onderdanig te zijn gelijk aan den Heere. De SGP accepteert vrouwen dan ook alleen als buitengewone leden en staat hun tegelijkertijd ook niet toe om zitting te nemen in politiek organen.
Tenslotte zijn hun standpunten en die van de katholieke kerk in het algemeen met betrekking tot onderwerpen als homoseksualiteit en het homohuwelijk algemeen bekend. Wie in zijn kritiek op het vermeende antidemocratische gehalte van de islam geen aandacht besteed aan de houding van deze stromingen ziet wel degelijk de splinter in het oog van de ander, maar niet de balk in het eigen oog.


Amsterdam neemt de scheiding tussen Kerk en Staat niet serieus
Prof.dr. W. Shadid(Column 20: 2005)
De loco-burgemeester van Amsterdam is van plan publieke gelden te gebruiken om gematigde religieus islamitische boeken te vertalen. In een interview met een dagblad (zie pagina nieuws) is dit volgens hem nodig omdat nu op de planken van de openbare bibliotheek, wel radicale Nederlandstalige werken staan, maar geen gematigde. Dat dat in strijd kan zijn met de gedachte van de scheiding tussen Kerk en Staat is voor hem niet zo belangrijk. “De overheid [is immers] niet waarde vrij. Het is hypocriet om je overal mee te willen bemoeien behalve met geloof”, aldus de loco-burgemeester.
Het behoeft geen betoog dat het juist het zich niet mogen bemoeien van de overheid met hoe religieuze gemeenschappen hun geloof invullen, zolang die binnen de marges van de wet valt, de kern is van de genoemde scheiding tussen Kerk en Staat. Ambtenaren die hieraan gaan tornen, nemen dit grondrechtelijk aspect niet serieus, of maken ze zich schuldig aan gelegenheidsredenering.
Ik wil hieronder verdedigen dat afgezien van het feit dat het plan een inbreuk betekent op de genoemde grondrechtelijke scheiding, het initiatief weinig onderbouwd en onnodig is, en derhalve tot verspilling van publieke gelden zal leiden.Het komt geregeld voor dat beleidmakers van diverse politieke signatuur ervan uitgaan dat mensen uit islamitische landen in Nederland ook daadwerkelijk belijdende moslims zijn en dat zij zich dan ook afzetten tegen moderne en seculiere ontwikkelingen in de samenleving. Deze foutieve opvatting is verantwoordelijk voor de eerder op deze site aan de kaak gestelde onjuiste verklaringen van politici dat de islam de snels groeiden religie is. Zo’n generalisatie is met name te vinden bij en kritiekloos wordt geaccepteerd door mensen met een beperkt wereldbeeld, en bij demagogische politici die weinig vernieuwende ideeën kunnen vinden om hun beleidsportefeuille op een zinnige manier in te vullen.
Om op een verantwoorde manier te spreken over moslims en over de waarde die zij hechten aan hun religie is het van belang rekening te houden met drie hoofdzaken: het geloof in de religie, de naleving van religieuze voorschriften en tenslotte de identiteitswaarde van de religie. Als deze drie aspecten worden gecombineerd, dan kunnen voor de praktijk van de islamitische gemeenschappen in Nederland de volgende typen moslims worden onderscheiden.
Allereerst de confessionele gelovigen: personen die de religieuze voorschriften tot op alle details naleven. Zij beschouwen de specifieke richting waartoe ze behoren, als de enige juiste en zien de religie als het belangrijkste bestanddeel van hun identiteit.
Een tweede categorie betreft de gewone gelovigen. Hiertoe behoren personen die zich als moslim identificeren, maar tegelijkertijd de voorschriften van de religie slechts ten dele en op wisselende tijdstippen, of in het geheel niet, nakomen.
V erder zijn er de liberale gelovigen. Hierbij gaat het om personen die een kritische houding hebben ten aanzien van de religie en haar voorschriften, en zich wisselend en afhankelijk van de context wel of niet etaleren als moslim.
Tenslotte zijn er de agnosten. Personen met een atheïstische levenshouding. Zij geloven in het geheel niet, verwerpen elke binding met de religie en identificeren zich tegelijkertijd niet als moslim.
De grootte van elk van deze categorieën is door gebrek aan cijfermateriaal niet makkelijk aan te geven. Onderzoek onder eerste en tweede generatie Turkse en Marokkaanse immigranten in Nederland geeft echter wel enkele indicaties. Voor jongeren toont het sporadisch onderzoek aan dat “van Islam- of godsgetuigenis geen sprake is. De meesten zien de Islam hoogstens als een ver ideaal dat weinig met de praktijk heeft te maken”.
De overgrote meerderheid van hen (85%) is niet godsdienstig actief. Van de ouders is maar in totaal 32% godsdienstig streng georiënteerd. Met betrekking tot de categorie agnosten van islamitische achtergrond toont onderzoek in Nederland aan dat het bij de eerste generatie om ongeveer 10% gaat en bij jongeren van Turkse afkomst om 22%. (zie voor de verwijzingen de pagina Artikelen, “Beeldvorming en interculturele communicatie”).
Het voorgaande laat zien dat het automatisme waarmee personen uit het islamitische cultuurgebied tot op de dag van vandaag slechts als belijdende moslims worden geëtiketteerd, noch wetenschappelijk noch voor beleidsdoeleinden juist is. Het mist elke empirische fundering, en kan averechtse uitwerken bij het uitstippelen van beleidsmaatregelen.
Het kennen en onderkennen van deze verscheidenheid aan islamitische typen gelovigen is zeer essentieel voor het formuleren van een verantwoord beleid. De islam als een belangrijke factor in de cultuurbeleving en identiteitsvorming van met name islamitische jongeren moet niet worden verward met het geloof in de islam als religie. Het zou mij niet verbazen als bij de meerderheid van deze jongeren, de islamitische religieuze identiteit een vlag is die bij lange na de lading niet dekt. Onderzoek naar de mate van radicalisering en haar oorzaken is de beste garantie voor het vermijden van verspilling van publieke gelden. Emotie en demagogie zijn op de lange termijn slechte raadgevers voor de samenleving.


Media dwaling: de Volkskrant en de cartoonist

Prof.dr. W. Shadid
(10-3-2008)

print- en verzendversie, klik hier

Op 10 maart jl. publiceerde de Volkskrant een interview met de inmiddels befaamde Deense cartoonist onder de titel “Cartoonist: Wilders moet film uitzenden”.
Als lezer vraag je je in alle oprechtheid af wat er zo belangrijk is aan de mening van een cartoonist over de film van Wilders om er een interview aan te wijden. Is hij een islamdeskundige? Is hij een bekende (ex)politicus? Zou hij misschien wijze adviezen hebben die we in Nederland kunnen gebruiken om de schade te beperken als de ophanden zijn film van Wilders is vertoond?
De economische schade van de Deense Cartoons wordt immers geschat op ca. 220 miljoen Euro. Het grootste gedeelte komt voor rekening van het bedrijf ‘Arla Foods’, een van de grootste Eropese producenten van zuivelproducten.
Op zoek naar antwoorden op deze en andere vragen raak je in toenemende mate teleurgesteld. De cartoonist weet volgens eigen zeggen nauwelijks iets van de islam af, heeft geen politieke ervaring of verleden en wat de mogelijke adviezen betreft komt hij in het gepubliceerde interview niet verder dan de toverwoorden dat “in het vrije westen alles moet kunnen”. Een toverspreuk die overigens bijna iedereen in Nederland en Denemarken van hoog tot laag klakkeloos herhaalt.
Dat op grond van dezelfde vrijheid van meningsuiting ook moslims in de beide landen recht hebben op hun Koran, en dus dan ook ongeacht de inhoud, wil men gemakshalve vergeten, of uit arrogantiemotieven onvermeld laten. Dat er in het vrije westen dingen bestaan als een geconditioneerde vrijheid van meningsuiting, het vaak meten met twee maten en respect voor gevoelens van anderen komen in de visie van de cartoonist niet voor. Zijn mening loopt niet alleen synchroon met het huidige discour van anti-islamisme, maar is eveneens gebaseerd op een paternalistische antidemocratische houding die momenteel ook in Nederland opgeld doet. In het interview spreekt hij van de autochtone Denen die zichzelf zouden afvragen wat ‘die moslims’ hier zijn komen doen. Ook vele Nederlandse journalisten en politici maken zich geregeld schuldig aan dergelijke uitlatingen.
Dat we in een rechtsstaat geen onderscheid mogen maken in de rechten en plichten van autochtone en allochtone Denen of Nederlanders komt in hun optiek kennelijk niet voor. Het behoeft geen betoog dat ook de overgrote meerderheid van de niet-autochtonen in de beide landen het recht heeft zichzelf af te vragen waar de cartoonist en Wilders het recht vandaan halen om zich niet te houden aan Europese wetgeving die het beledigen van anderen verbiedt en aan respectievelijk artikel 1 van de Grondwet die het nondiscriminatiebeginsel verwoordt. Allochtone Nederlanders zouden ook met evenveel recht kunnen zeggen dat wie artikel 1 van de Grondwet niet respecteert ‘geen plek heeft in onze samenleving’. Voor de wet zijn ze immers ‘gewoon Nederlanders’
Het interview in de krant en de kwaliteit van de gestelde vragen en gegeven antwoorden laten zien dat alleen de gerichtheid van de Volkskrant op ‘roddeljournalistiek’ haar redactie gemotiveerd heeft aan dit onderwerp aandacht te besteden.
Een ding is zeker. De economische en morele schade voor Nederland zal aanzienlijk veel groter en permenanter zijn dan in het geval van Denemarken. De Nederlandse economie is veel uitgebreider en haar handel met de islamitische wereld is veel intensiever. Als de film eenmaal vertoond is zullen excuses van het bedrijfsleven en het feit dat de politiek zich van de film heeft gedistantieerd, de Midden Oosterse handelaar en consument niet makkelijk tevreden stellen. In sommige islamitsche landen zijn de Deense producten permanent uit de schappen gehaald en de Deen wordt gezien als de belichaming van de westerse islamofobie. Wie verwacht dat het met Nederland anders zal gaan is erg naief of heeft geen zicht op interculturele verhoudingen.


Femke Halsema als de politieke fundamentalist

Prof.dr. W. Shadid
( 15-3-2008)

print- en verzendversie, klik hier

Als de ‘affaire Wilders’ totnogtoe voor iets goed is geweest, dan is dat voor het blootleggen van de schakeringen in het Nederlandse politieke landschap. Vier hoofdstromingen hebben zich de laatste maanden ontvouwd: de rekkelijken, de realisten, de politieke fundamentalisten en de ‘modern-racisten’ die op basis van cultuur onderscheid maken tussen groepen in plaats van op basis van raciale kenmerken.
De vertegenwoordigers van de regeringspartijen kunnen in deze affaire tot de eerste categorie worden gerekend. Zij komen op voor het landsbelang en verzoeken het Kamerlid af te zien van de vertoning van de ophanden zijnde anti-islamfilm, zonder afbreuk te doen aan het recht op de vrijheid van meningsuiting. Marijnissen die als enige het predicaat ‘de politieke realist’ mag voeren neemt daarentegen een veel harder standpunt in en kwalificeert Wilders als extreemrechts en ‘levensgevaarlijk’, omdat hij groepen in de samenleving tegen elkaar zou opzetten.
Helaas moet Femke Halsema van GroenLinks met de twijfelachtige eer van ‘de politieke fundamentalist’ er vandoor gaan. Een fundamentalist is immers ieder die niet alleen overtuigd is van zijn religieus of ideologisch gelijk, maar die ook zijn principes ongeacht de consequenties wil doorvoeren.
En zo is Femke Halsema. Zij houdt strak aan het beginsel van ‘vrijheid van meningsuiting’ en biedt Wilders, zelfs ongevraagd, politieke steun aan als de film niet in Nieuwspoort en niet in de Tweede Kamer vertoond kan worden. Haar fundamentalisme is gelegen in de verabsolutering en verdediging van de vrijheid van meningsuiting, zonder kennis te nemen van de inhoud van de betreffende film en zonder rekening te houden met de mogelijke gevolgen ervan voor het landsbelang. En dat is juist zo kenmerkend voor het gedrag van een fundamentalist.
Volgens haar moet dat recht verdedigd worden, ongeacht of men het eens of oneens is met de inhoud van de film. Dit zou goed zijn voor het inhoudelijke debat. Halsema is blijkbaar ingetrapt is in de mededelingen van de media dat “Nederland zijn islam goed kent” en dus in staat is op niveau een debat daarover te voeren. Uit de Kamerdebatten blijkt dat haar kennis van de islam niet veel verder reikt dan het herhalen van demagogische termen als ‘vrouwenbesnijdenis’ en ‘comité voor ex-moslims’. In haar ‘inhoudelijk’ debat met Wilders komt ze ook helaas niet veel veder dan slogans als “u mag niet generaliseren” en “uw toon over de islam is om een maximaal electoraal effect te bereiken”. Dat hij een rechts-extremist is, racistische ideeën op na houdt en zich schuldig maakt aan de besmeuring van de waarde van “vrijheid van meningsuiting” blijft echter onvermeld.
De enige politicus in Nederland die dat onomwonden doet is Marijnissen van de SP, zoals hierboven is vermeld. Daarmee corrigeert hij als enige parlementariër de morele schade voor het land als geheel. De tragiek voor Nederland is niet dat ideeën als die van Wilders überhaupt voorkomen, maar dat die ideeën in tegenstelling tot soortgelijke standpunten in België en Oostenrijk, niet geplaatst zijn binnen het racistisch discour, maar onder de paraplu van de ‘vrijheid van meningsuiting’ zijn ondergebracht.
De hypocrisie hiervan is dat er naar de buitenwereld een signaal wordt uitgezonden dat Nederland als enig land ter wereld, geen racistische partijen in de kamer heeft. Dat dat niet waar is, weet Halsema maar al te goed. Dat ze hier niet openlijk voor uit durft te komen is waarschijnlijk enerzijds haar angst om gekwalificeerd te worden als exponent van de ‘oude politiek’ en anderzijds om haar partij te laten profiteren van de in toenemende mate groeiende islamofobie in het land. Daarmee doet ze precies wat zij Wilders verwijt. De kiezer zal echter zo’n gedrag snel ontmaskeren en tot de conclusie komen dat er niets gevaarlijker is dan een kapitein aan het roer die in volle politiek zee zijn kompas kwijt is geraakt.


Video Wereldomroep over film Wilders (22 maart 2008)

De tragiek van de Nederlandse samenleving is dat de uitspraken van Wilders niet worden geplaatst onder de categroie racisme, of anti-islamisme, maar worden geclassificeerd onder de term ‘vrijheid van meningsuiting’. Dit in tegestelling tot de situatie in landen als Belgie en Oostenrijk waar de uitspraken van respectievelijk Dewinter van het Vlaams Belang en Heider van de Freiheitliche Partei wel als extreem-rechts zijn gekwalificeerd. Om een en ander voor het buitenland enigszins te verduidelijken heeft de Wereldomroep een videofilm gemaakt van 9 minuten, in het Engels, Arabisch en Indonesisch.

Klik hier om de video te bekijken


Nieuwsmanipulatie in de media: de burka als onderwerp

Prof.dr. W. Shadid (27 maart 2008)

Dat de media bij nieuwsgeving selectief te werk gaan is gemeengoed. Selectie is begrijpelijk. Duizenden, zo niet miljoenen, vermeldenswaardige gebeurtenissen vinden dagelijks plaats, zodat selectie van nieuws zelfs onontkoombaar wordt. Men selecteert echter op grond van het mediaprincipe ‘man bijt hond’, waarbij de keuze automatische komt te liggen op exotische en sensationele items. Tot zover begrijpelijk en tot op zeker hoogte ook acceptabel.
De beschuldiging dat de media nieuws creëren en manipuleren wordt echter niet door iedereen als vanzelfsprekend aanvaard. De media zijn in de beeldvorming immers de spreekbuis van de samenleving en houden het gedrag van politici en andere functionarissen en hoogwaardigheidsbekleders tegen de culturele meetlat. Overtreders worden dan aan de schandepaal genageld. Er heerst dus het idee dat de media betrouwbaar zijn, fungeren als waakhond van de samenleving en zullen derhalve het nieuws niet manipuleren, maar zorgvuldig weergeven.
Kortgelden leverde een reportageteam van 101tv (het digitale kanaal van BNN en de publieke omroep) echter het tastbare bewijs voor de onbetrouwbaarheid van de media. Dat team wilde blijkbaar koste wat het kost beeldmateriaal produceren om te laten zien dat Amsterdammers een vrouw met burka die een zak met sinasappelen heeft laten vallen niet behulpzaam zouden zijn. Terwijl de hulp wel zou worden geboden als haar zonder burka hetzelfde zou zijn overkomen. Het is de tv-ploeg van 101tv dan ook gelukt om het gewenste beeldmateriaal te produceren. Het filmpje is ook uitgezonden met alle gevolgen van dien voor de stemmingmakerij ten aanzien van moslims.
Dat het reportageteam van 101tv tijdens de opname zijn dag niet had bleek uit het feit dat er toevallig een tv-ploeg van AT5 op de scene aanwezig was die ook de gebeurtenis op beeld had vastgezet. Dat beeldmateriaal liet echter een heel ander beeld van de werkelijkheid zien. Amsterdammers schoten de vrouw met burka wel degelijk te hulp, maar dat stukje is door de programmamakers van 101tv uitgeknipt en dus aan het kijkerspubliek onthouden. Sterker nog, uit het beeldmateriaal van AT5 bleek tevens dat een medewerker van 101tv Amsterdammers die de vrouw in kwestie de helpende hand wilden bieden tegenhield en wegstuurde door hen mede te delen dat er een tv-opname aan de gang was. klik hier om het filmpje en de manipulatie te bekijken.
Wie denkt dat dit voorval een media-incident is, vergist zich. Nationaal en internationaal onderzoek laat keer op keer zien dat wat dit onderwerp aangaat de media zich door selectie en presentatie schuldig maken aan het creëren van negatieve beeldvorming en stigmatisering van allochtonen en moslims in het bijzonder. Journalistieke principes als ‘Objectiviteit’, ‘hoor en wederhoor’, en ‘second opinion’ die in de journalistieke opleiding vanaf dag één sterk worden benadrukt, worden in de beroepspraktijk over het hoofd gezien.
Wat nodig is, is het introduceren van een review-habitus bij het mediabedrijf waarbij het werk van de individuele journalist onder de loep kan worden genomen. In de wetenschap is dat een ingeburgerd gebruik. In de vaktijdschriften wordt het werk van collega-wetenschappers uitgebreid besproken. Journalisten behoren tot de weinige beroepscategorieën wiens werk niet door beroepsgenoten wordt geëvalueerd.
Aangezien mediacratie heden ten dage overheerst, en de media direct en indirect invloed uitoefenen op het landsbestuur, is zo’n review-habitus van onschatbare waarde. Zolang dat nog niet is ingevoerd en zolang de ‘man bijt hond mentaliteit’ het leidmotief van de media vormt, zal nieuwsmanipulatie tot de mogelijkheden blijven behoren en is kritisch mediagebruik (kijken, lezen en luisteren) geboden.


Moraalerosie in de Nederlandse cultuur?

Prof.dr. W. Shadid (30 maart 2008)

Wat betreft de publieke moraal zijn we in Nederland kennelijk zover gekomen dat het stigmatiseren en kwetsen als de normaalste zaak van de wereld wordt beschouwd en onder de vrijheid van meningsuiting wordt geplaatst. Het voor moslims kwetsende filmisch pamflet van Wilders werd dan ook ontvangen met uitspraken als ‘het valt wel mee’ en ‘is dit alles’?
‘Vertegenwoordigers’ van islamitische gemeenschappen hebben te kennen gegeven weliswaar gekwetst te zijn, maar toch bereid de uitnodiging van Wilders voor een debat aan te nemen. Hoewel zo’n opstelling vanuit een politieke invalshoek verantwoord is, kreeg het later toch een eigen negatieve dynamiek. Het bevestigde met name de vooroordelen over moslims die zich een lange tijd onvoldoende zouden hebben geparticipeerd in het integratiedebat. Bovendien werd met de opstelling de indruk gewekt dat het Wilders te doen is geweest om een debat af te dwingen en dat hij nu daarin geslaagd is. Commentatoren in de media vragen zich daarom af “waarom nu wel meedoen aan een debat”, “waarom worden moskeedeuren nu pas voor buitenstaanders geopend” en “waarom hebben moslims zich niet eerder openlijk gedistantieerd van het terrorisme”? Retorische vragen die vooral berusten op hardnekkige vooroordelen en gebrekkige kennis van de dynamiek en het krachtenveld binnen de groepen in kwestie.
Anderzijds was de oproep van moslimgemeenschappen tot kalmte en tot een beheerste opstelling broodnodig. Niemand is gebaat bij escalatie in de intergroepverhoudingen en negatieve sentimenten, zeker niet de minderheden zelf.
In toenemende mate groeit gelukkig de nationale en internationale kritiek op het filmpje van Wilders. De Nederlandse regering heeft zich in sterke bewoording van de film gedistantieerd, evenals vertegenwoordigers van enkele oppositie partijen en de Raad van Kerken die bezwaren hebben geuit tegen het generaliserende karkater van het pamflet.
Internationaal heeft men ook met verontwaardiging gereageerd. VN-topman Ban Ki-Moon zei dat de film tot geweld aanzet, en de Deense Premier sprak over “een zinloze provocatie”. Zie hier.
VN-experts op het gebied van racisme, vrijheid van godsdienst en vrijheid van meningsuiting vinden de film generaliserend en onverantwoord. Zie hier voor het artikel.
Andere internationale organen zoals de Raad van Europa bestempelen de film ondermeer tenslotte als smakeloos. De Secretaris Generaal van deze Raad en zijn plaatsvervanger stellen in een verklaring dat zij opkomen voor de vrijheid van meningsuiting, maar in dit geval zij dat met teleurstelling en bezorgdheid doen. Zij vinden dat het voor “de Europese democratie een trieste dag is wanneer de fundamentele grondslagen waarop zij is gebouwd worden gebruikt om onverdraagzame en diep beledigende stereotypen te verspreiden.” Klik hier voor het artikel.
Ondanks deze kritische houding pleiten velen in dit kader voor een debat, echter zonder stil te staan bij een adequaat en scherp geformuleerd discussiethema. In een interview met het blad Trouw onder de titel “over ‘Fitna’ wordt het nog moeilijk discussiëren” stelt ondergetekende dat een oprechte dialoog, de dialoogpartner niet bij voorhand al in de verdediging dient te dwingen door het innemen van een hard en onwrikbaar standpunt. Een duidelijke probleemstelling die van twee kanten besproken kan worden is voor een vruchtbaar debat onontbeerlijk. In Nederland zou men bijvoorbeeld van gedachte kunnen wisselen over het racistische karakter van de film, over de eerdere voortdurende negatieve uitspraken van Wilders over moslims en de islam alsmede over extremisme in het algemeen. Collega-kamerleden van hem zouden zich wat minder moeten laten verlammen door de angst om als voorstanders van de ‘oude politiek’ versleten te worden. Niemand durft sinds Fortuyn andere politici nog als extreemrechts te typeren, met als gevolg dat het nu niet afkeurigswaardig is om bijvoorbeeld op de PVV te stemmen, terwijl gemeten aan het discours van het modern racisme, haar anti-islam politieke agenda in feite racistisch is. Het gevaar van deze situatie mag je nooit onderschatten. Klik hier voor het interview. Bij het modern racisme wordt niet primair op basis van ras, maar op basis van cultuur of godsdienst onrechtmatig gediscrimineerd tussen groepen.
Uit de politieke en publieke reacties op het gedachtegoed van de PVV kan worden afgeleid dat de maatschappelijke moraal in Nederland in de afgelopen 10 jaar een metamorfose heeft ondergaan. Janmaat van de Centrum Democraten (CD) werd in 1996 tot een voorwaardelijk gevangenisstraf veroordeeld voor een uitspraak als “Wij schaffen, zodra wij de mogelijkheid en de macht hebben, de multiculturele samenleving af”. Ook Glimmerveen van de Nederlandse Volks Unie (NVU) werd voor zijn uitspraak: “Glimmerveen voor een blank Nederland” ook in tweede instantie in 2003 veroordeeld tot vier maanden cel, waarvan twee voorwaardelijk, wegens het aanzetten tot haat jegens buitenlanders. De erosie in de publieke moraal blijkt uit het feit dat Wilders totnogtoe niet veroordeeld is geworden voor uitspraken met een heftigere discriminerende strekking. Oordeel zelf aan de hand van de volgende selectie van zijn uitlatingen:
1. “Ik vind wel dat er minder moslims moeten zijn in Nederland. Ik vind de ideologie van de islam abject, fascistisch en fout.” Het Nieuwsblad, 9 februari 2008
2.”Niet uit haat, maar uit trots en zelfbehoud van onze Nederlandse identiteit en onze westerse waarden, verdedig ik een immigratiestop uit islamitische landen.” Het Nieuwsblad, 9 februari 2008
3. “Autochtonen planten zich minder snel voort dan allochtonen. Nu zitten allochtonen, overwegend moslims, voornamelijk in de grote steden. Over twintig jaar zitten ze overal, van Apeldoorn tot Emmen en van Weert tot Middelburg”. De Pers, 27 november 2007.
4. “Ik wil discrimineren. Radio-interview, Nederlandse Islamitische Omroep
5. “Natuurlijk is het niet acceptabel als de grote steden in Nederland in meerderheidniet-blanke steden zijn.” BBC-Hardtalk interview 22/3/2006
6. “Ik zou niet graag willen dat een groeiend aantal mensen, wellicht in de toekomst een meerderheid, van de bevolking of van een kabinet uit moslims bestaat”. NOVA 28 februari 2007. Klik hiervoor meer uitspraken.
Als de hierboven genoemde uitspraken in de huidige Nederlandse cultuur niet als racistisch mogen worden getypeerd, dan zijn wij kennelijk de schaamte voorbij.


Mediamisleiding als strategie

Prof.dr. W. Shadid (2 april 2008)

Herhaaldelijk wordt aangetoond dat de berichtgeving over de islam en moslims onder andere generaliserend, stigmatiserend en veelal opportunistisch is. Het meest recent rapport op dit terrein is dat van de “Europese Commissie tegen Racisme en Intolerantie. Derde rapport over Nederland”, gepubliceerd in Straatsburg op 12 februari 2008.
In het rapport wordt onder andere gesteld dat islamitische gemeenschappen in Nederland “op grote schaal aan generalisaties zijn onderworpen, waarbij zij zowel in de gedrukte pers als op radio en televisie frequent met terrorisme in verband worden gebracht”. De media zouden bovendien de gedragscode voor zelfregulering, waar ze over beschikken, in de praktijk zelden toepassen als het om de islam gaat. (p.28). Ook wordt geconstateerd dat de media excessief generaliseren “waarbij moslims en terrorisme met elkaar in verband werden gebracht. Hoewel dergelijke generaliseringen en associaties in bijna alle media – inclusief pers, radio en televisie – te vinden zijn, neemt ECRI nota van berichten dat islamofoobmateriaal ruimschoots beschikbaar zou zijn op in Nederland gevestigde internetfaciliteiten”. (p. 38)
Gisteren, 1 april 2008, heeft ondergetekende deelgenomen aan een radiodebat van de Nederlandse Islamitische Omroep over de beeldvorming van de islam in de media. Deelnemers aan het debat waren: een medewerkster van het ANP, een redacteur van het dagblad Trouw, plaatsvervangend eindredacteur van het NOS-Journaal en de eindredacteur van de actualiteitenrubriek NOVA.
Zoals verwacht viel in de wederzijdse standpunten geen beweging te krijgen. Ik had namelijk eerder over dit thema met de eindredacteuren van de actualiteitsrubrieken van de Publieke Omroep gedebatteerd. Ondergetekende bleef de onderzoeksresultaten naar voren brengen en verdedigen, terwijl de aanwezige redacteurs bleven volhouden dat hen niets te verwijten viel en dat hun berichtgeving en diversiteitbeleid uitstekend verlopen.
Uit het gisteren gehouden debat wil ik één punt uitlichten die mijns inziens veel aandacht verdient. Dit betreft het verwijt dat de media nauwelijks allochtone deskundigen aan het woord laten. Zij schrijven en spreken over en nauwelijks met allochtonen en moslims. Als deze aan het woord worden gelaten dan gaat het meestal om hun cultuur of religie. Ook dit verwijt werd met name door de redacteurs van het NOS-journaal en NOVA afgewezen en afgedaan als feitelijk onjuist. Beide deelnemers verwezen naar de interviews die hun rubrieken op cruciale momenten hebben gehouden met de islamkenner Tariq Ramadan.
Nader onderzoek laat zien dat hoewel hun verweer feitelijk juist is, ze hebben inderdaad Ramadan aan het woord gelaten, inhoudelijk bevestigen de interviews echter de geuite verwijten. Wie de inhoud van de beide interviews bekijkt kan niet anders dan tot de conclusie komen dat er hier sprake is van mediamisleiding dan van evenwichtige thematische behandeling van een item.
Het interview dat NOVA met Ramadan heeft gehouden op 12 februari 2008 brengt de kijker op de verkeerde been. Het begint met de introductie dat “Nederland vandaag op de vingers getikt is door de Europese commissie tegen racisme en intolerantie. De Commissie vindt dat wij in Nederland niet goed omgaan met moslims. Racistisch geweld en discriminatie nemen toe. Vooral Marokkanen en Turken worden teveel gestigmatiseerd”.
De introductie wekt de indruk dat NOVA nu juist op de bevindingen van de Europese Commissie wil ingaan via een interview met Tariq Ramadan. Een evenwichtige bespreking van pros en cons van de stelling zou immers voor de hand liggen. Helaas, niets is minder waar. De bevindingen van de Europese Commissie kwamen in het interview op geen enkele manier aan de orde. Tariq Ramadan werd in de introductie neergezet als Islam filosoof die vindt dat moslims zelf het initiatief moeten nemen om hun integratie beter te laten verlopen. Niet afwachten, niet afhaken, maar meedoen is zijn advies. En moslims moeten zich niet laten afleiden door bijvoorbeeld een eventuele film van Geert Wilders, aldus de introductie.
Het interview ging echter uitsluitend over de persoon Ramadan en over de weigering hem toe te laten tot de VS. Het werd verder gelardeerd met oude beelden van zijn oratie en interviews met anderen over zijn aanstelling als gasthoogleraar aan de Erasmus Universiteit.
Klik hier om het interview te bekijken.
Ook het interview van het NOS-Journaal met Ramadan naar aanleiding van de vertoning van de film van Wilders ontkracht mijn stelling niet dat de media, en dus ook het NOS-Journaal, nauwelijks allochtone deskundigen aan het woord laten. En in het onderhavige geval zelfs niet wanneer een gebeurtenis, zoals de vertoning van de film van Wilders, om hun cultuur of religie gaat.
De in het interview gestelde vragen hadden niet het karkater van diepgaande vragen aan een islamdeskundige of islamfilosoof, maar dwongen hem te reageren als politicus, als moslimleek, en als door de media benoemde ‘moslimleider’ ten einde de ‘achterban’ te kalmeren. Verstandige vragen die vanuit zijn deskundigheid als islamkenner konden worden beantwoord om eventueel de aantijgingen van Wilders tegen te spreken bleven helaas uit. Het NOS-Journaal had nu een gouden kans om Ramadan, of een andere allochtone islamdeskundige, de andere tolerante, sociale, en vredige kant van de islam te laten zien en voor het voetlicht te brengen. Klik hier om het interview te bekijken.
Beide voorbeelden zijn helaas geen uitzonderingen. Programma’s en krantenartikelen die inhoudelijk op de islamitische leer zijn ingegaan hebben juist autochtone ‘deskundigen’ aan het woord gelaten, die overwegend het bestaande stereotype beeld van de islam hebben bevestigd en in sommige gevallen zelfs versterkt.
De tragiek is dat de media niet bereid zijn de hand in eigen boezem te steken en de beschuldigende onderzoeksbevindingen onder de loep te nemen. Alle stigmatiserende uitspraken en krantenkoppen worden afgedaan met “is het niet waar dan?”. Dat was ook de lekenreactie op de getoonde beelden in het filmisch pamflet van Wilders. Dat het hier gaat om excessen van enkele mensen van islamitische achtergrond en mag niet worden gegeneraliseerd wordt gewoonlijk met stilzwijgen beantwoord. Een vicieuze cirkel is het resultaat: de dialoog stokt en generalisatie en stigmatisering gaan gewoon door.

Klik hier voor meer columns

U kunt een link op uw website plaatsen, of de column in uw krant of tijdschrift overnemen. Uiteraard met vermelding van auteur en bron.