Minderhedenonderzoek vergelijkt vaak appels met peren
BY: W. Shadid, 26-09-2011
In de berichtgeving over multicultureel Nederland trekken behalve de maatschappelijke debatten over integratie en inburgering twee andere kwesties de aandacht. Beide kwesties hebben te maken met statistische vergelijkingen van autochtonen en allochtonen in relatie tot aspecten als criminaliteit, huiselijk geweld, schooluitval, en ziekte- en gezondheidsbeleving.
De eerste kwestie betreft statistische vergelijkingen op basis van feitelijke statistieken zoals vaak voorkomt in publicaties van het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS) waarin de beide groepen tegenover elkaar worden gezet. Als voorbeeld kan worden verwezen naar het CBS-persbericht “Niet-westerse allochtonen tweemaal zo vaak een uitkering”. De tweede kwestie heeft te maken met vergelijkingen van onderzoeksbevindingen verkregen met behulp van vragenlijsten in (semi) wetenschappelijk onderzoek. Voor dit punt is “Etniciteit en zorggebruik” van het Nationaal Kompas Volksgezondheid een voorbeeld
De stelling in deze bijdrage is dat dergelijke statistische vergelijkingen met betrekking tot genoemde kwesties suggestief, onjuist en onwenselijk zijn: ze vergelijken appels met peren. Men suggereert een automatisch verband tussen de bestudeerde verschijnselen enerzijds en geboorteplaats en of etnische afkomst anderzijds zonder op andere mogelijke oorzaken van het verband in te gaan.
Het is namelijk mogelijk dat het in het onderzoek geconstateerde verschil tussen beide groepen beter verklaard kan worden door andere sociaal economische variabelen zoals beroep, opleiding, leeftijd en of inkomen. Door hun migratiegeschiedenis bestaan eerste generatie allochtonen voor een groot deel uit kansarme ongeschoolde groepen, terwijl autochtonen daarentegen uit een relatief groot deel hoger- en een nog groter middenkader bestaan. Een vergelijking tussen beide groepen is alleen verdedigbaar als die plaatsvindt binnen vergelijkbare sociaal economische subgroepen. Met andere woorden als er voldaan wordt en wat ik sociaal economische equivalentie van de beide groepen noem. Maatschappelijke problemen zoals criminaliteit, schooluitval, huiselijk geweld en ziektebeleving zijn vaak armoedeproblemen. Dit brengt met zich mee dat wanneer de sociaal economisch equivalentie centraal wordt gesteld de statistische verschillen tussen autochtonen en allochtonen naar verwachting aanzienlijk kleiner zullen uitvallen. Echter, als het om allochtonen gaat dan laat het CBS de sociale gelaagdheid bij autochtonen voortdurend achterwege. Daarmee halen de publicaties wel de media, maar zijn methodologisch van weinig waarde, ook misleidend voor beleidsdoeleinden. Het gevolg is etniseren en culturaliseren met alle gevolgen van dien. Wanneer de oorzaak van de geconstateerde problemen niet juist wordt vastgesteld, kan de gevolgde remedie niet anders zijn dan niet effectief.
De tweede hierboven genoemde kwestie betreft vergelijkingen die mank gaan door gebrek aan conceptuele equivalentie in onderzoek. Termen als respect, vriendschap, ziekte en pijn kunnen in verschillende culturen verschillende betekenissen hebben. Al van oudsher houden wetenschappers zich bezig met de (on)vergelijkbaarheid van onderzoeksresultaten van verschillende culturele groepen in het zogenaamde cross-cultureel onderzoek. Onderzoekers en beleidsmakers in Nederland staan er nauwelijks bij stil dat het onderzoek onder eerste generatie allochtonen cross-cultureel van aard kan zijn en daardoor extra eisen stelt aan het garanderen van betrouwbaarheid en geldigheid van de resultaten.
Een van de eisen is het bijvoorbeeld het voldoen aan de zogenaamde conceptuele equivalentie. Daarvan is sprake als in het onderzoek rekening wordt gehouden met de culturele specificiteit van de groepen (het verbale en non-verbale taalgebruik) en de betekenis die ze toekennen aan de in de vragenlijst gebruikte termen. Equivalentie wordt bereikt als een onderzoeker erin slaagt om deze betekenissen bij alle groepen op dezelfde manier te laten overkomen. Dit is belangrijk omdat culturele groepen verschillende werkelijkheidsvisies hebben en daardoor verschillende invullingen geven aan hun behoeften en gevoelens, zoals liefde, verdriet en vriendschap.
Woorden en termen als ziekte, ondervoeding en geweld hebben in de diverse culturen specifieke betekenissen die door leden van de groep zelf goed begrepen worden en door leden van andere groepen in mindere mate of in het geheel niet. Dit brengt met zich mee dat meetinstrumenten cultuurvrij moeten worden gemaakt. Bij het gebruik van enquêtes en schalen is dit echter moeilijk realiseerbaar.
Als met de hierboven besproken kwesties geen rekening wordt gehouden, wat minderhedenonderzoekers, beleidmakers en het CBS vaak ook niet doen, dan heeft het statistisch afzetten van allochtonen tegenover autochtonen het karakter van de spreekwoordelijke vergelijking van ‘appels met peren’. De gesuggereerde verbanden zijn dan niet meer dan schijnverbanden en hebben weinig of geen waarde.
Prof.dr. W. Shadid is methodoloog en emeritus hoogleraar interculturele communicatie. Voor meer info zie de pagina “About”.