Moslims in de media: de mythe van de registrerende journalistiek
BY: W. Shadid, 16-09-2009
Klik hier om een pdf-versie te downloaden
Nationale en internationale gebeurtenissen waarbij personen met islamitische achtergrond betrokken waren, hebben ook in de Nederlandse samenleving interetnische spanningen teweeggebracht. Onderzoek van het Amerikaans PEW Research Center toonde in 2005 aan dat Nederlanders het meest negatief staan tegenover moslims en de islam in vergelijking met Noord–Amerika, een aantal Europese landen, India en China. Het aantal behaalde Tweede-Kamerzetels van (extreem)rechtse partijen met een anti-islamprogramma en hun verwachte zetelwinst in de opiniepeilingen wijzen eveneens in de richting van een groeiend anti-islamitisch discours.
De gespannen verhouding met moslims staat ook centraal in de Integratienota van het huidige kabinet (ministerie van VROM 2007: 12). De oorzaak wordt gezocht in toenemende zichtbaarheid van de islam, criminaliteit en radicalisering van enkele islamitische jongeren. Het rapport van de Europese Commissie tegen Racisme en Intolerantie (ECRI 2008: 6 en 38) over Nederland benadert de situatie echter vanuit een ander perspectief. De Commissie stelt dat moslims in Nederland onderworpen zijn aan stereotyperend, stigmatiserend en soms ronduit racistisch politiek taalgebruik, vooringenomen mediaberichtgeving en buitenproportionele aandacht voor veiligheids- en ander beleid. Een vergelijkbaar beeld met betrekking tot allochtonen wordt ontvouwd in rapporten van dezelfde commissie over andere landen van de Europese Unie, zoals België, Duitsland en Frankrijk, en komt eveneens naar voren in wetenschappelijk onderzoek.Het rapport van de ECRI is niet het enige document dat een causale relatie legt tussen de slechte positie van moslims in Nederland en de wijze waarop in de media over hen wordt gerapporteerd. Herhaaldelijk toont onderzoek aan dat de wijze waarop de media in Europa en Amerika rapporteren over allochtonen, moslims in het bijzonder, niet adequaat is en derhalve direct of indirect een rol speelt bij de verspreiding van negatieve beeldvorming over hen (zie Shadid 2005). Sommigen verdedigen de stelling dat de media zelfs bijdragen aan racisme, maar dan wel in de zin van het modern racisme discours. Hiervan is sprake wanneer een bepaalde groep niet op grond van ras als zodanig, maar op grond van cultuur of religie als inferieur wordt beschouwd. Volgens Campbell (1995: 57-58) is er al sprake alledaags racisme bij het ontbreken van allochtone journalisten in mediabedrijven en Van Dijk (2000: 33) spreekt van nieuw racisme wanneer allochtonen als ‘anders’ worden beschouwd.
Racisme en aanverwante begrippen zijn overigens niet absoluut, maar context- en tijdgebonden. Daarvan getuigt het verschil in de maatschappelijke en juridische reacties op uitlatingen van Wilders van de Partij voor de Vrijheid (PVV) enerzijds en Janmaat van de Centrum Democraten (CD) in 1996 en Glimmerveen van de Nederlandse Volks Unie (NVU) in 2003 anderzijds.
Wat de mening van de groepen zelf aangaat, laat TNS NIPO zien dat 63 procent van de moslims de berichtgeving over henzelf in de Nederlandse media als negatief ervaart (persbericht TNS NIPO: 27 augustus 2005; zie ook d’Haenens, Beentjens and Bink 2000). Voor Vlaanderen geldt een soortgelijk beeld. Devroe (2004:12-14) heeft aangetoond dat Turkse en Marokkaanse Belgen teleurgesteld zijn omdat hun etnische groepen zelden voorkomen in fictie, praatprogramma’s, reality tv en andere entertainment-programma’s. Worden ze wel gepresenteerd, dan gebeurt dat op stereotyperende en negatieve wijze waardoor ze zich uitgesloten en niet serieus genomen voelen.
Hoewel de via de media verspreide beeldvorming van de islam en moslims overwegend negatief is, is het totale beeld overigens complex en verre van eenduidig. Frequentie van media-aandacht en de lading daarvan variëren naar gelang het type medium (krant, tv, radio, en film), de verspreidingradius van het medium (nationaal versus regionaal) en de context (publicatietijdstip en thema). Daarnaast doen zich binnen elk mediumtype afzonderlijk verschillen voor, die mede afhangen van de vraag of het bericht de binnenlandse of buitenlandse islam betreft. Het is met andere woorden niet één type medium dat voortdurend negatief bericht over de islam en derhalve aansprakelijk kan worden gesteld voor de geconstateerde stigmatisering. Alle kranten en alle actualiteitsrubrieken rapporteren als het om de islam of moslims gaat af en toe minder zorgvuldig en maken zich nu en dan schuldig aan sensatie en stigmatisering. Journalisten en mediaproducenten in de westerse wereld reageren uiterst verontwaardigd op dergelijke bevindingen en aantijgingen en stellen dat ze in hun berichtgeving alleen feiten en opvattingen weergeven die in de samenleving bestaan. Maar beschikken de media over zoveel macht dat zij dergelijk effecten bij het publiek kunnen bewerkstellingen?